Griekse muntslag
Uit Wiki Munten en papiergeld
Griekse muntslag,
De Griekse wereld vormde alles behalve een eenheid maar was opgebouwd uit een verzameling stadstaten. Het hoeft ons dan ook niet te verbazen dat er van de 6de tot en met de 4de eeuw nauwelijks sprake was van een eenheidsmunt.
Ongeveer 1500 steden sloegen een eigen munt en gebruikten daarvoor dikwijls een verschillend gewichtssysteem ( Aeginetische muntvoet, Attische muntvoet, Babylonische muntvoet, Euboeïsche muntvoet, Korinthische muntvoet, Perzische muntstandaard, Phocaeische muntstandaard, Pheidonisch maat, Phoenicische muntstandaard, Rhodische muntvoet en litra).
Het aannemen van eenzelfde muntstandaard kon het handelsverkeer tussen steden vergemakkelijken; zo werd in de 5e eeuw v. Chr. de Attische standaard door Athene aan de leden van de Attische zeebond opgelegd en sloten de Klein-Aziatische steden Mytilene en Phocaea een monetaire unie in de 4de eeuw. Ook politieke of religieuze statenbonden konden een verbondsmunt uitgeven zoals de Boeotische bond (Boeotia) o.l.v. Thebe (6de- 4de eeuw), de Aetolische (3e-2e eeuw) en de Achaiische Bond. Al kenden de gouden staters van koning Philippus van Macedonië reeds een enorme verspreiding in de tweede helft van de 4de eeuw v. Chr., van een echte rijksmunt kunnen we pas spreken vanaf Alexander de Grote die gouden staters en zilveren tetradrachmen in een groot aantal muntplaatsen, verspreid over zijn rijk, liet slaan; in alle ateliers werden deze overal gangbare munten met een zelfde voor- en keerzijdeafbeelding en volgens dezelfde Attische standaard geslagen.
Na het uiteenvallen van Alexanders rijk (na 323 v. Chr.) werd in elk deelgebied nog steeds gestreefd naar een zekere gelijkvormigheid in het muntwezen (Macedonië, Ptolemaeën, Seleuciden, Indo-Grieken, cistophoor, stephanofoor).
De eerste Griekse munten
Vrij laat in de archaïsche periode, archaïsche munten (800-500 v. Chr.) werd de munt door de Grieken ingevoerd. Reeds in de 8ste eeuw v. Chr. waren Zuid-Italië en Sicilië gekoloniseerd, maar van munten was nog geen sprake. Wel gebruikten de Grieken ijzeren braadspitten (de obeloi) als geld; zes braadspitten vormden een handvol of een drachme.
De omschakeling van dit voorwerpgeld naar zilveren munten gebeurde ca. 570 v. Chr. op het eiland Aegina, ongeveer 40 km ten Z.W. van Athene, (obool). De eerste munten echter zijn niet van Griekse oorsprong; ze werden vervaardigd uit electrum in het Klein-Aziatische koninkrijk Lydië ca. 640-630 v. Chr.
De Griekse steden aan de kust van Klein-Azië namen rond 600 deze uitvinding over (Cyzicus, Lampsakos, Phocaea). Ca. 500 v. Chr. gaven de meeste Griekse steden een eigen munt uit; het conservatieve Sparta begon pas in de 3de eeuw met een eigen serie.
Muntmetalen en koopkracht
Electrum, een goud-zilver legering, werd in Klein-Azië tot in de 4de eeuw als muntmetaal gebruikt. Ca. 560 startten de Lydiërs met de uitgifte van gouden en zilveren munten (bimetallisme), dit systeem namen de Perzen, die Klein-Azië bezetten over, (dareik, siglos). Voor de meeste Griekse steden uit de 5de en 4de eeuw echter bleef het uitgeven van gouden munten beperkt tot nood-emissies; zij verkozen steeds zilver.
De eerste Griekse munten hadden een zeer hoge waarde; de electrum staters van Cyzicus (16 g) vertegenwoordigden het maandloon van een soldaat. Het is dan ook duidelijk dat deze munten niet voor kleine transacties geschikt waren; munten werden oorspronkelijk uitgegeven om huursoldaten te betalen en later ook ten behoeve van de handel, belastingen, tol, enz. Bronzen munten, geschikt voor de lokale handel, kwamen voor het eerst voor in Zuid-Italië en Sicilië in de 2de helft van de 5de eeuw v. Chr. Pas in de 4de eeuw nam het aanmunten van bronzen stukken toe (voor kleine denominaties in zilver Athene, hemiobool).
Afbeeldingen en omschriften
Op Griekse munten overheerste niet het geschrevene maar het beeld. Aan de kz werd aanvankelijk weinig aandacht besteed (quadratum incusum) behalve in Zuid- Italië waar holle kz-afbeeldingen in trek waren (incusum munten). De voorzijdes daarentegen zijn dikwijls pareltjes van Griekse kunst.
Veel voorkomend zijn religieuze symbolen (bij en hert te Ephese als symbolen voor Artemis) of afbeeldingen van goden (Athena te Athene; Poseidon te Paestum). Daarnaast komen voor: mythologische typen (Pegasus te Korinthe), economische verwijzingen (de tonijn te Cyzicus), sprekende typen (de zeehond, in het Grieks phokè, te Phocaea; Himera ), verwijzingen naar spelen (vierspan te Syracuse) en vorsten.
De opschriften vermelden meestal de naam van het volk dat de munt uitgaf (ethnikon), soms afgekort (AΘE voor de Atheners, ΘEB voor Thebanen) soms voluit en dan meestal in de genitief (ΣYPAKOΣIΩN = (munt) van de inwoners van Syracuse).
Waardeaanduidingen (ΔIO voor diobool, bolletjes op de bronzen Siciliaanse munten) zijn zeldzaam en jaartallen volgens een lokale era komen bijvoorbeeld op sommige Seleucidische munten voor. Merkwaardig zijn de signaturen van kunstenaars zoals Kimon en Euainetos, die we o.a. op munten uit Syracuse aantreffen.
Zie ook: geschiedenis geld, de eerste munten, Griekse keizersmunten, Indo-Grieken, Ammon, Amphipolis, Antiochië , Arsakiden, Carthago, chalkos, charonsobool , cistophoor , demareteion, drachme, Egypte, Epidauros, Gela, goden, hekte, Herakles, Himera, Lampsakos, litra, Macedonië, Marseille, Messina, obool,stephanofoor, talent, tetartemorion, tetradrachme, trihemiobool, tritetartemorion, verbondsmunten, wapenmunten.
v. H.
Lit.:
Jenkins, G. K., Ancient Greek coins, Londen, 1972;
Kraay, C. M., Archaic and classical Greek coins, Londen, 1976;
Sear, D., Greek coins and their values, 2 delen, Londen, 1979;
Vin, J. P. A. van der, Het geld van Grieken en Romeinen, Leuven, 1984.