Byzantijnse rijk
Uit Wiki Munten en papiergeld
Byzantijnse rijk, moderne naam voor het Oostromeinse rijk, genoemd naar de oude naam van de hoofdstad, Constantinopel, die voor 326 Byzantium heette. Na de val van het West-Romeinse rijk in 476 ontwikkelde de oostelijke helft van het oude Romeinse rijk zich tot een eenheid met een eigen karakter waarbij kerk en staat nauw met elkaar verweven waren. De voertaal was Grieks, maar op de munten werd nog zeer lang het Latijn gebruikt.
In de 6e eeuw werden Italië en Noord-Afrika heroverd, maar deze gebieden gingen weldra weer grotendeels verloren; Italië, Oostgothen. De Islamitische Arabieren veroverden in de 7e eeuw Egypte, Syrië, Palestina en Armenië, zodat het rijk van ca. 700-1150 bestond uit Griekenland, de Balkan en Klein-Azië, benevens de zuidpunt van Italië.
In de 11e eeuw begon de politieke neergang door aanvallen van de Seltsjoeken (of Seldjoeken) en Turken in het oosten en van Kruisvaarders en Italiaanse Noormannen in het westen. Wel was er een opbloei in de kunst tijdens de regering van de Comnenen (1081-1183). De inname van Constantinopel in 1204 tijdens de vierde kruistocht betekende het zichtbare begin van de ineenstorting.
Het grondgebied werd verdeeld tussen Venetië en het door westerse vorsten geregeerde Latijnse keizerrijk (kruisvaardersmunten). Slechts in Nicea handhaafde zich een Griekse dynastie die in 1261 de hoofdstad heroverde en zich nog twee eeuwen in een zeer beperkt gebied tegen de Turken verdedigde. Het einde kwam in 1453 toen de stad door de Turken werd ingenomen en omgedoopt werd tot Istanbul. Daarnaast is er ook nog een Byzantijns rijk te Trebizonde geweest. Het Byzantijnse muntstelsel bleef, evenals in het laat-Romeinse rijk, hoofdzakelijk gebaseerd op gouden en koperen munten, (Romeinse muntwezen). Als standaardmunt fungeerde gedurende een periode van ruim zeven eeuwen tot 1092 de gouden solidus, (mv: solidi), van hoog gehalte (bijna 24 karaat) en een gewicht van 4,54 gram. Door het constante gewicht en het hoge gehalte groeide de solidus uit tot een internationale handelsmunt voor het Midden- Oosten en Europa. Solidi zijn dan ook tot in Scandinavië teruggevonden, waar ze via Rusland terechtkwamen. In de 11e eeuw begon het gehalte van de solidus, toen meestal nomisma histamenon genaamd, te dalen en daalde daardoor zijn internationale reputatie. Ze waren in West-Europa vanaf de kruistochten vooral bekend onder de naam bezant. In het Oosten werd de rol van de solidus overgenomen door de dinar. In het Westen begon men pas in de 13e eeuw op grote schaal gouden munten te slaan (Florentijnse gulden en Venetiaanse dukaat). Bij het koper kwam een geheel nieuwe ontwikkeling. Terwijl in het westen het koper grotendeels uit de circulatie verdween, bracht Anastasius I (491-518) een sanering tot stand door de invoering van een zware koperen follis, (mv: folles) van 40 nummia (met het waardecijfer M) en onderdelen tot 5 nummia (er kwamen incidenteel munten tot 1 nummium voor, nummus). Vanwege deze vernieuwing laat men tegenwoordig de Byzantijnse numismatiek beginnen in 491. Door vele devaluaties daalde echter het gewicht vanaf de 6e eeuw tot in de 11 e eeuw, waardoor de onderdelen geleidelijk in onbruik raakten. Na 969 werden er ruim een eeuw lang, naast de gewone folles met het portret van de keizer, anonieme folles geslagen.
Deze anonieme folles hebben als gemeenschappelijk kenmerk een afbeelding van Christus met het evangelieboek of van de biddende Maria met uitgestrekte armen (zgn. orantehouding). Terwijl gouden en koperen munten regelmatig in ruime mate en met betrekkelijk geringe wijzigingen van het uiterlijk werden geslagen, werd zilver bijzonder weinig als muntmateriaal gebruikt. De fraaie hexagrammen en miliaresia, (ev: miliaresion), zijn slechts gedurende korte perioden uitgegeven en schijnen nauwelijks in het betalingsverkeer gefunctioneerd te hebben.
Een hervorming in 1092 van Alexius I Comnenus (1081-1118) gaf de Byzantijnse munten een geheel nieuwe vorm: de traditionele solidus werd vervangen door het dunne, schotelvormige gouden hyperpyron, (mv: hyperpera), en naast het koper kwamen, eveneens schotelvormige munten van electrum (bijna zilverkleurig goud van laag gehalte), tegenwoordig als trachy aangeduid. In de laatste periode van het Rijk werden naast de gouden hyperpera in beperkte mate zilveren munten van laag gehalte, zoals dat in die tijd in West-Europa gebruikelijk was, in omloop gebracht.
Na de hervorming door Anastasius waren er aan het einde van de 5e eeuw naast Constantinopel slechts enkele andere muntplaatsen als Thessalonica, Nicomedia, Antiochië en Alexandrië. Dit aantal breidde zich onder Justinianus I in de 6e eeuw kortstondig uit door de tijdelijke herovering van Noord- Afrika, Sicilië en Italië, waardoor er ook in Carthago, Syracuse, Rome en Ravenna aangemunt werd; (Romeinse muntplaatsen). Na de 8e eeuw vond de muntslag hoofdzakelijk in Constantinopel plaats.
De belangstelling voor de Byzantijnse numismatiek ontwikkelde zich in West-Europa pas in de 19e eeuw. De eerste publicatie over dit onderwerp, van de hand van De Saulcy, verscheen in 1836. Een belangrijke reden voor deze, in vergelijking met de Romeinse en Griekse munten, laat gegroeide belangstelling was waarschijnlijk de slechte reputatie van het Byzantijnse rijk, dat bekend stond als een periode van verval en van godsdienstige schismatiek.
Tegenwoordig worden verzamelaars mogelijk afgeschrikt door de soms vrij slechte uitvoering van de munten en de op het eerste gezicht vrij monotone reeks van beeldenaars, waar naast Christelijke motieven alleen frontale afbeeldingen van de keizers een rol spelen.
Lit.: Grierson, Ph., Byzantine Coins, Londen/Berkeley 1982; Sear, D., Byzantine coins and their values, 2e druk, Londen 1987; Sommer, A.E., Die Münzen des Byzantinischen Reiches 491-1453, Regenstauf BRD 2010; Vin, J. P. A. van der, Het Geld van Grieken en Romeinen, Leuven 1984, p. 72-86; Whitting, P. D., Byzantine Coins, Londen 1973.
Keizerslijst
Anastasius I 491-518
Justinus I 518-527
Justinianus I 527-565
Justinus II 565-578
Tiberius II Constantinus 578-582
Mauricius Tiberius 582-602
Phocas 602-610
Heraclius 610-641
Constantinus III 641
Heraclonas 641
Constans II 641-668
Constantinus IV 668-685
Justinianus II 685-695
Leontius 695-698
Tiberius 698-705
Justinianus II (2e regering) 705-711
Philippicus 711-713
Anastasius II 713-715
Theodosius III 715-717
Leo III 717-741
Constantinus V 741-775
Leo IV 775-780
Constantinus VI 780-797
Irene 797-802
Nicephorus I 802-811
Michael I 811-813
Leo V 813-820
Michael II 820-829
Theophilus 829-842
Michael III 842-867
Basilius I 867-886
Leo VI 886-912
Alexander 912-913
Constantinus VII 913-959
Romanus I 920-944
Romanus II 959-963
Nicephorus II Phocas 963-969
Johannes I Tzimisces 969-976
Basilius II 976-1025
Constantinus VIII 1025-1028
Romanus III 1028-1034
Michael IV 1034-1041
Michael V 1041-1042
Constantinus IX 1042-1055
Theodora 1055-1056
Michael V I1056-1057
Isaac I Comnenus 1057-1059
Constantinus X Ducas 1059-1067
Romanus IV 1068-1071
Michael VII Ducas 1071-1078
Nicephorus III 1078-1081
Alexius I Comnenus 1081-1118
Johannes II Comnenus 1118-1143
Manuel I Comnenus 1143-1180
Alexius II Comnenus 1180-1183
Andronicus I Comnenus 1183-1185
Isaac II Angelus 1185-1195
Alexius III Angelus 1195-1203
Isaac II (2e regering) en Alexius IV Angelus 1203-1204
Alexius V 1204
Byzantijnse keizers in Nicea
Theodorus I Lascaris 1208-1222
Johannes III Ducas Vatatzes 1222-1254
Theodorus II Lascaris 1254-1258
Johannes IV Lascaris 1258-1261
Byzantijnse keizers in Constantinopel
Michael VIII Palaeologus 1259-1282
Andronicus II Palaeologus 1282-1328
Andronicus III Palaeologus 1328-1341
Johannes V Palaeologus 1341-1391
Johannes VI Cantacuzenus 1347-1354
Andronicus IV Palaeologus 1376-1379
Johannes VII Palaeologus 1390
Manuel II Palaeologus 1391-1425
Johannes VIII Palaeologus 1425-1448
Constantinus XI Palaeologus 1448-1453