Romeinse muntplaatsen
Uit Wiki Munten en papiergeld
Romeinse muntplaatsen, gedurende de gehele Romeinse geschiedenis is Rome zonder enige twijfel het belangrijkste muntatelier geweest. Toch werd af en toe gebruik gemaakt van andere muntplaatsen. Tijdens de republiek werden enige reeksen in Zuid-Italië aangemunt en in periodes van machtsstrijd, zoals in de Ie eeuw v.Chr., werd soms munt geslagen in niet te identificeren muntateliers in de onmiddellijke omgeving van een veldheer (bijv. onder Marcus Antonius). Bij de aanvang van de keizertijd onder Octavianus-Augustus volgen de ateliers nog de positie van de keizer of wordt aangemunt in centra in de buurt van oorlogsgebieden (bijv. Spanje).
Sinds ca. 15 v.Chr. wordt de muntslag bijna volledig geconcentreerd te Rome en te Lyon en sinds Domitianus te Rome. Die centralisatie van de muntslag is ook typisch voor de gehele 2e eeuw. Alleen usurpatoren of opstandige keizers, zoals Pescennius Niger, slaan uiteraard munt in het door hen gecontroleerde gebied (voor Pescennius Niger bijv. Alexandrië, Antiochië en Caesarea in Cappadocië).
Pas in de loop van de 3e eeuw zullen nieuwe grote rijksateliers worden geopend in de buurt van de rijksgrens. Deze nieuwe muntplaatsen, zoals Antiochië en later Keulen, bevoorraden de troepen die in die periode de grenzen van het Romeinse rijk dienden te beveiligen tegen de toegenomen dreiging van buitenaf (Germanen en Parthen).
De namen van deze muntateliers treffen we tijdens de eerste drie eeuwen van de keizertijd slechts uiterst zelden op munten aan (enkele voorbeelden: Ephese onder Vespasianus, Lyon onder Clodius Albinus, Keulen onder Postumus en Siscia onder Probus); ze moeten dan ook uit indirecte aanwijzingen worden afgeleid. Met de hervorming van het muntwezen onder Diocletianus in 294 neemt niet alleen het aantal muntplaatsen toe, maar wordt ook haast systematisch de desbetreffende muntplaats in de afsnede of in het veld op de kz van de munt aangegeven.
v.H.