Zuidelijke Nederlanden
Uit Wiki Munten en papiergeld
Zuidelijke Nederlanden, of Spaanse -, later Oostenrijkse Nederlanden, aanduiding voor de gewesten die in de Tachtigjarige Oorlog na de Unie van Atrecht (1579) weer trouw werden aan de Spaanse koning Philips II (1555-1598) of daarna door de Spaanse troepen zijn veroverd. Tijdens de oorlogshandelingen zijn er in een groot aantal steden noodmunten vervaardigd, noodgeld. De scheiding tussen Noord en Zuid werd definitief in 1648 bij de Vrede van Munster. Het ging om de grootste delen van de gewesten Brabant, Limburg en Vlaanderen, een deel van het overkwartier van Gelre (Gelderland, landsheerlijke periode) en de gewesten Artois, Doornik, Henegouwen, Luxemburg, Mechelen en Namen en enkele bijbehorende gebieden.
Het prins-bisdom Luik bleef tot de Franse tijd zelfstandig. Franche-Comté (Bourgondië) behoorde niet tot de Zuidelijke Nederlanden, maar het munthuis te Dôle sloeg tot ca. 1636 wel Zuid-Nederlandse typen.
In 1598 schonk Philips II vlak voor zijn dood onder bepaalde voorwaarden de Zuidelijke Nederlanden aan zijn dochter Isabella en schoonzoon Albert (een broer van de Duitse keizer Rudolf II), die samen zouden gaan regeren; Albert en Isabella. Na het kinderloos overlijden van Albert in 1621 vervielen de Zuidelijke Nederlanden weer aan Spanje onder Philips IV (1621-1665). Isabella werd landvoogdes tot haar overlijden in 1633.
Na het overlijden van de kinderloze Karel II, koos de landvoogd Maximiliaan Emanuel van Beieren in de Spaanse Successieoorlog de Franse zijde. Het land werd echter vanaf 1706 veroverd door de Republiek en Engeland ten behoeve van aartshertog Karel III. In 1714 gingen de Zuidelijke Nederlanden in hun geheel naar Oostenrijk onder de inmiddels keizer geworden Karel VI (1711-1740).
De Oostenrijkse vorsten regeerden tot 1790 toen ten gevolge van de Franse Revolutie in december 1789 de Oostenrijkse troepen werden verdreven en in januari 1790 de Verenigde Belgische Staten werden uitgeroepen. Deze nieuwe staat werd binnen één jaar weer door de Oostenrijkers onderworpen. In 1792 werden de Zuidelijke Nederlanden tijdelijk door de Franse troepen bezet en in 1794 bij Frankrijk ingelijfd, hetgeen in 1797 door Oostenrijk officieel werd erkend.
Sinds 1815 maakte het gebied kortstondig deel uit van het koninkrijk der Nederlanden. Bij de Belgische Opstand van 1830 werden de voormalige Zuidelijke Nederlanden weer afgesplitst en ontstonden de onafhankelijke staten België en Luxemburg.
De muntslag voor de Zuidelijke Nederlanden kreeg in 1599 met het aantreden van de beide aartshertogen een eigen gezicht. De emissie van 1599 werd bijgesteld in 1603. De belangrijkste muntsoorten waren de gouden dubbele en enkele albertijn, die ook veelvuldig in het Noorden circuleerden. De grote zilveren munten werden veel minder geslagen. Van het kleine geld werd vooral de zilveren reaal van 5 stuiver en de koperen oord en duit aangemunt.
De tweede emissie van 1612 had als meest succesvolle munten de gouden soeverein en vooral de zilveren ducaton van 60 stuiver (met het dubbelportret van Albert en Isabella) en de zilveren patagon van 48 stuiver. De ducaton en patagon circuleerden ook veel in het Noorden.
Tijdens de regering van Philips IV werd de emissie van 1612 voortgezet, waarbij de ducaton en patagon nog steeds in grote oplagen geslagen werden. Van het kleingeld was de schelling van 6 stuiver de belangrijkste munt, waarvan er ca. 35 miljoen stuks zijn geslagen. Tijdens de regering van Karel II (1665-1700) werd er in het begin hoofdzakelijk groot geld geslagen. De productie van kleingeld (oord en duit) kwam feitelijk pas rond 1680 op gang. Omstreeks 1690 werd in de zuidelijke munthuizen de mechanisering van de muntslag ingevoerd.
Tijdens de korte regeringen van Philips V (1700-1712), Karel III (1703-1711) en Maximiliaan Emanuel van Beieren (1711-1714) bleef de productie bestaan uit soevereinen, ducatons, patagons en kleingeld, echter alle in kleine oplagen. Na de overdracht van de Zuidelijke Nederlanden aan keizer Karel VI (1714-1740) viel de muntproductie vrijwel geheel stil. De munthuizen werden uiteindelijk gesloten en van de feitelijke, zeer schaarse productie (hoofdzakelijk koperen oorden) zijn weinig gegevens bewaard.
Tijdens het begin van het bewind van Maria Theresia (1740-1780) werden er, zonder wettelijk kader, in 1744-1745 wederom in ruime mate oorden geslagen (ca. 13 miljoen), later gevolgd door meer denominaties kopergeld, onder andere speciaal voor Luxemburg. Een grote munthervorming vond plaats in 1749 met de instelling van de Muntjunta, waardoor de munthuizen voortaan door de regering zelf geëxploiteerd werden en er een einde kwam aan het vrije ondernemerschap van de muntmeesters.
De belangrijkste consequentie van de hervormingen voor de productie was de sluiting van de munthuizen van Brugge (1754) en Antwerpen (1758), waardoor het munthuis van Brussel als enige overbleef. In 1755 werd de ducaton vervangen door de kroon of kronendaalder met de dubbele adelaar en het Bourgondische stokkenkruis (Andrieskruis]]), waarvan er ruim 13 miljoen zijn geslagen. Later werd dit type nog te Wenen en Milaan geslagen. De bekende Maria Theresia-daalder is nooit in de Zuidelijke Nederlanden aangemunt. Een nieuwe muntsoort was de zilveren plaket van 14 oord of 3½ stuiver.
Tijdens de regering van Jozef II (1780-1790) veranderde er weinig aan de muntslag, alleen kregen de hele en halve kronendaalder nu het portret van de vorst als beeldenaar. Na de emissie van de Verenigde Belgische Staten werd tijdens de korte regering van Leopold II (1790-1792) de nog aanwezige voorraad van de munten van de Verenigde Belgische Staten omgesmolten en hoofdzakelijk verwerkt tot munten, geslagen met de oude stempels op naam van Jozef II. Munten voor Luxemburg werden in 1790 geslagen te Günzburg. De productie op naam van de laatste Oostenrijkse vorst, Frans II (1792-1797) bestond eigenlijk alleen uit een beperkt aantal grote zilverstukken (soevereinen en kronendaalders) en een aantal plaketten. Het munthuis te Brussel werd gesloten in 1794. De circulatie werd toen al geheel overheerst door Frans geld.
Te Oostende werd in 1782 de Banque d'Ostende et de Bruxelles opgericht die een emissie bankbiljetten uitgaf, die echter spoedig door de regering verboden werd.
Copy & Paste Excel-to-Wiki Converter
Zuidelijke Nederlanden | ||||||||||||
Muntheren | Muntplaatsen | |||||||||||
Antwerpen | Brussel | 's-Hertogenbosch | Maastricht | Brugge | Luxemburg | Doornik | Atrecht/Arras | Namen | Günzburg | |||
Albert en Isabella | 1598-1621 | A | B | H | M | Bg | L | D | ||||
Philips IV | 1621-1665 | A | B | H | M | Bg | L | D | At | |||
Karel II | 1665-1700 | A | B | Bg | D | |||||||
Philips V | 1700-1712 | A | Bg | N | ||||||||
Karel III | 1703-1711 | A | Bg | |||||||||
Max. E. van Beieren | 1711-1714 | N | ||||||||||
Karel VI | 1714-1740 | A | B | Bg | ||||||||
Maria Theresia | 1740-1780 | A | B | Bg | ||||||||
Jozef II | 1780-1790 | B | G | |||||||||
Veren. Belg. Staten | 1790 | B | ||||||||||
Leopold II | 1790-1792 | B | ||||||||||
Frans II | 1792-1797 | B | ||||||||||
Lit.:
Brants, V., Recueil des ordonnances des Pays-Bas: deuxième série: 1506-1700, Les ordonnances monétaires du XVIIe siècle, Brussel 1914;
Gelder, H.E. van, en M. Hoc, Les monnaies des Pays-Bas bourguignons et espagnoles, 1434-1713, Amsterdam 1960, supplement 1964;
Janssens, V., Het geldwezen der Oostenrijkse Nederlanden, Brussel 1957;
Keymeulen, A., Munten van de Zuidelijke Nederlanden, van Albrecht en Isabella tot Willem I, Brussel 1981.
Vanhoudt, H., De munten van de Bourgondische, Spaanse en Oostenrijkse Nederlanden en van de Franse en Hollandse periode 1434-1830, Heverlee 2015.