Handelingen

Osmanen

Uit Wiki Munten en papiergeld

Osmanen, of Ottomanen, stam van de Oghoez Turken, die in de 13e eeuw, ten gevolge van opdringende Mongolen, de kuststreken van de Kaspische Zee verlieten en zich met de Seltsjoeken van Roem in Oost- Anatolië vestigden. Hier werd in 1258 Osman geboren die tegen het einde van de 13e eeuw opkwam voor de zelfstandigheid van zijn volk.

Zijn zoon, Oerkhan (1324-1360) veroverde Boersa en Nicea (= huidige Isnik) op de Byzantijnen en tegen het einde van zijn regering verwierf hij reeds vaste voet in Europa. Moerad I (1360-1389) zette de expansie voort en bezette Byzantijnse bezittingen in Thracië samen met het koninkrijk Bulgarije en een gedeelte van Servië; Byzantijnse rijk.

Sinds het midden van de 15e eeuw groeide het Osmaanse Rijk aanmerkelijk door de verovering van Constantinopel (1453), de Peleponnesos (ca. 1460) en de bezetting van Trebizonde aan de Zwarte Zee (1462), evenals de Krim aan de overzijde van de Zwarte Zee, waar handelaren uit Genua een handelspost bezaten (Caffa). In campagnes naar het zuiden werden Syrië en Egypte op de Mamelukken veroverd (1517) en stootte men door naar het Arabisch schiereiland, inclusief Mekka en Jemen. Tevens veroverden de Osmanen grote gebieden aan de Afrikaanse noordkust (Algerije 1519, Tripoli 1551, Tunesië 1568) tot aan de grens met Marokko. In Europa veroverden de Osmanen grote gebieden op de Balkan en op het hoogtepunt van het Osmaanse Rijk onder Soeleiman I de Grote (1520-1566) reikten de grenzen van Boedapest tot Mekka en van Mesopotamië tot de grens van Marokko.

Gedurende ongeveer een eeuw bleven deze grenzen redelijk stabiel en de verdere gebiedsuitbreiding bestond hoofdzakelijk uit de verovering van Cyprus (1571) en Moldavië en de noordkust van de Zwarte Zee.

Nederlagen in Europa in de periode 1680-1690 gaven Hongarije en Transsylvanië de mogelijkheid hun onafhankelijkheid te herwinnen. De veraf gelegen Noordafrikaanse provincies werden semi-onafhankelijk (Algerije 1659, Tunesië 1705) en bleven tot in de 19e eeuw, door middel van een nominale alliantie, met het Osmaanse Rijk verbonden.

De opkomst van de Russen in de 18e eeuw ontnam de Osmanen hun bezittingen aan de noordkust van de Zwarte Zee (Krim 1783). In de 19e eeuw verloren de Turken hun meeste bezittingen in Europa.

In 1828 verkreeg Griekenland zijn onafhankelijkheid. Het gebied aan de benedenloop van de Donau werd in 1866 Roemenië en gedurende de periode 1830-1867 herkreeg Servië in enige fasen zijn onafhankelijkheid. Verdere herschikkingen, ingevolge het verdrag van Berlijn (1878), hielden de stichting in van de onafhankelijke vorstendommen Bulgarije en Montenegro. De Osmaanse bezittingen in Europa beperkten zich nog slechts tot Thracië en Istanboel.

De Franse bezetting ontnam Turkije ook zijn semi-onafhankelijke bezittingen in Noord-Afrika: Algerije 1830, Tunesië 1881) en Tripoli werd in 1912 Italiaans bezit. Egypte, sedert 1806 semi-autonoom, werd in 1882 door de Engelsen bezet, doch de soevereiniteit van de Osmaanse sultan bleef tot de Eerste Wereldoorlog erkend. Ingevolge het verdrag van Berlijn verkregen de Engelsen ook het bestuur over Cyprus (1878).

Door het verlies van de Osmaanse gebieden in het Midden-Oosten ontstonden na de Eerste Wereldoorlog nieuwe staten: Irak, Saoedi-Arabië, Syrië, Transjordanië (Jordanië), Palestina, enz. Hiermee werd het oorspronkelijke Osmaanse Rijk gereduceerd tot binnen de grenzen van de huidige, in 1923 door Kemal Atatürk uitgeroepen, Republiek Turkije.

De vroegste muntslag van de Osmanen vond plaats onder Sultan Oerkhan (1324-1360) en bestond uit de akçe, een klein zilveren muntje van ca. 1,2 g. Onder de regering van Moerad I (1360-1389) werd voor het eerst de koperen mangyr (ca. 3,0 g) geslagen. Na de verovering van het Byzantijnse rijk en de inname van Constantinopel werd door de Osmanen de gouden sultani (ca. 3,6 g) geïntroduceerd, eveneens bekend als dinar, foundoek, doch vooral als altin.

Op het hoogtepunt van het Osmaanse Rijk onder Soeleiman I de Grote (1520-1566) bestaat de muntslag uit de gouden sultani, de zilveren dirhem (ca. 3,0 g) geslagen in de muntplaatsen in het Midden-Oosten, de zilveren para of gümüsh (= zilver) met een gewicht van ongeveer de helft van de dirhem en geslagen in de muntplaatsen in Syrië en de Jazira (gebied tussen de rivieren de Eufraat en de Tigris in Noord-Irak) alsmede de zilveren akçe en zilveren medin van ca. 1 g (slechts geslagen in Misr = Egypte). In de muntplaatsen in de Jazira werden de koperen falus (ca. 5-10 g) en in Egypte de koperen para of fals, met sterk variërende gewichten van ca. 2 tot meer dan 10 g geslagen. Behalve deze koperen munten worden ook koperen mangyrs geslagen.

Tot de munthervorming in 1687 bleef de muntcirculatie, afhankelijk van de regio, hoofdzakelijk bestaan uit de gouden sultani, de zilveren dirhem, para of gümüsh, medin en akçe, de koperen para of fals en de mangyr. In Noord-Afrika (Tilimsan) zijn tevens enkele gouden dinars (4,6 g) met laag goudgehalte geslagen. Verder werd tijdens de regering van Osman II (1618-1622) een zilveren onloek (= 10 para = ca. 2,8 g) geïntroduceerd en onder sultan Ibrahim (1640-1648) een zilveren beshlik ter waarde van 5 para.

Vanaf 1687 bestond de muntslag in zilver uit:

muntnaam type waarde
1 akçe toughra type 1/3 para
1 para toughra type 3 akçe
5 para toughra type 1 beshlik
10 para toughra type 1 onloek = ¼ koeroesh (kurus)
15 para inscriptie type 1 yarim zolota = ½ zolota
20 para toughra type 1 yirmilik = ½ koeroesh (kurus)
30 para inscriptie type 1 zolota
40 para toughra type 1 koeroesh (kurus), ook wel piaster genaamd
60 para inscriptie type 1 altmyslyk = 2 zolota
80 para toughra type 1 ikilik
100 para toughra type 1 yoezloek = 2½ piaster

Niet alle denominaties waren tegelijkertijd in gebruik; de lagere denominaties zijn karakteristiek voor de vroege vorsten en de hogere denominaties werden ten gevolge van devaluatie later ingevoerd.

De muntslag in goud sinds 1687 kenmerkt zich door complexe en veelal parallel uitgegeven series van verschillende munten, elk met zijn eigen karakteristiek, meestal te onderscheiden door gewicht, opschrift en speciale symbolen, zoals bepaalde ornamenten. Elke serie bestaat uit verschillende denominaties met als basiseenheid de altin van ca. 3,5 g.

In 1844 vond een tweede munthervorming plaats waarbij werd overgegaan op de piaster-standaard. De munt van 20 piaster, bekend als mecidi, is genoemd naar Abdul Mejid die de munthervorming van 1844 doorvoerde. De gehele serie wordt wel aangeduid als de Mejidye muntslag.

Van 1687 tot de tweede munthervorming in 1844 wordt nauwelijks kopergeld geslagen. Daarna werden denominaties van 1, 5, 10, 20 en 40 para merendeels in koper alsmede in nikkel en koper-nikkel geslagen. Door de voortdurende devaluatie werden de denominaties steeds hoger en het zilvergehalte steeds lager. Bijvoorbeeld de piaster was aan het begin van de 18e eeuw een zilveren munt van 25,65 g, maar ruim 200 jaar later, aan het einde van het Osmaanse rijk, nog slechts een munt van koper-nikkel en de 2 piaster een zilveren muntje van 2,4 g.

In het door de Osmanen beheerste handelsverkeer in het oostelijke Middellandse-Zeebekken (Levant) gebruikte men verschillende buitenlandse munten. De Nederlandse leeuwendaalder was in de 17e eeuw bijzonder gewild en werd door de Turken arslani (arslan = leeuw) genoemd, soms ook wel verbasterd tot azalani (op de Balkan). Ook de Franse luigino was een bijzonder gewilde munt in het handelsverkeer in de Levant en wel zo populair dat nabootsingen van deze munt van 1662-1664 te Zwolle geslagen zijn. In Italië stonden ze bekend als luigini, in Turkije als timmin. In de 17e en 18e eeuw vormden de gouden altin en de zilveren zolota belangrijke handelsmunten die ook door de VOC veelvuldig werden gebruikt; de zolota's werden in de boeken van de VOC vaak omschreven als "sialotten".

Voor de muntslag onder de Republiek: Turkije.

L.

Lit.:

Sultan, Jem, Coins of the Ottoman Empire and the Turkish Republic, 2 vols., Thousands Oaks, 1977.

  • Osmanen 20 kurush 1852 .jpg
  • Osmanen 40 para 1275 H.jpg
  • Osmanen koeroesh 1115 H.jpg