Handelingen

Klop

Uit Wiki Munten en papiergeld

klop, ook wel dut of ponsoenering genoemd (Eng: countermark, Du: Gegenstempel), is een instempeling op een munt, die daarop later is aangebracht. Kloppen werden meestal van overheidswege aangebracht om monetair ongewenste situaties te bestrijden.

Met een klop werd de nominale waarde van een munt veranderd en/of werd een munt weer geschikt gemaakt voor de circulatie. Tegenwoordig worden munten ook wel door particulieren geklopt ten behoeve van verzamelaars; verzamelaarsmunten. Zie voor meer informatie en een overzicht van de Noord- en Zuid-Nederlandse kloppen, de van overheidswege in Oost- en West-Indië aangebrachte kloppen en de buitenlandse kloppen op Nederlandse munten, de catalogus kloppen.

Zie ook: chop-mark.

W.

Meer uitgebreid:

Inleiding

Een klop is een instempeling op een munt, die daarop is aangebracht op een later tijdstip dan waarop die munt werd vervaardigd. Kloppen wijzen doorgaans op een van overheidswege genomen maatregel tegen een monetair ongewenste situatie en zijn in numismatisch opzicht belangrijk, omdat de bestudering ervan nadere informatie geeft over de geldcirculatie op het ogenblik van het kloppen. Met een klop werd de nominale waarde van een munt veranderd (meestal verhoogd) of bevestigd en/of werd een munt weer geschikt gemaakt voor de omloop.

Naast de van overheidswege geplaatste kloppen hebben ook particulieren en instellingen om allerlei, ons vaak onbekende, redenen munten geklopt.

Historische ontwikkeling

Het kloppen van munten is in feite even oud als het muntwezen zelf. Kloppen komen al voor op munten uit de Griekse wereld. We kennen tevens kloppen van het Romeinse rijk, het Byzantijnse rijk, Ottomaanse en vroeg-lslamitische oorsprong. In de periode van de 14e t/m de 19e eeuw hebben overheden verreweg het meest frequent van de mogelijkheid tot kloppen gebruik gemaakt. Daarna zijn munten nauwelijks meer geklopt. Dit komt door de veranderingen die in de loop der eeuwen in het betalingsverkeer zijn opgetreden. In de tijd, waarin de munten hun waarde ontleenden aan de intrinsieke waarde aan edel metaal, volgden de koersen van de onderscheidene muntsoorten de stijgingen en dalingen van de prijzen van goud en zilver, waardoor het soms nodig was een herwaardering van munten door middel van een klop zichtbaar te maken. Tegenwoordig maakt men tekenmunten, die ondanks wijzigingen in de koopkracht, niet van nominale waarde veranderen. Voorts maakte de ontwikkeling van modernere apparatuur voor de muntfabricage het mogelijk in korte tijd aan de circulatie onttrokken muntmateriaal om te smelten en te vermunten.

Gebruikte technieken

De voor het kloppen gebruikte of in gebruik zijnde technieken zijn in principe dezelfde als die, welke bij de muntfabricage worden gebruikt met dien verstande, dat de voor het kloppen gebruikte stempels altijd kleiner zijn dan die welke men voor de muntproductie gebruikt. Indien munten zijn gestempeld met stempels, die even groot zijn als de te stempelen munten, spreken we van overslagen.

De voor het kloppen gebruikte technieken zijn de volgende:

a. de hamerslagmethode; het aanbrengen van de klop met behulp van een hamer en één of twee stempels. Dit is de meest gebruikte methode, die door de Grieken reeds werd toegepast en tot in de moderne tijd heeft stand gehouden, bijvoorbeeld bij het kloppen van Julianaguldens en -rijksdaalders (klop E 4, klop E 12, klop E 13, klop E 14, klop E 15, klop E 16, klop E 17, klop E 18, klop E 21, klop E 22 klop E 23, klop E 24, klop E 25, klop E 26, klop E 28, klop E 29, klop E 30, klop E 31, klop E 32, klop E 33, klop E 36, klop E 38).

Men gebruikt(e) doorgaans één (boven)stempel; er zijn echter gevallen bekend waarin men een boven- èn een onderstempel gebruikte. De indrukken van boven- en onderstempel in de munt bedekken elkaar zelden volledig. Twee stempels zijn noch in de Nederlanden, noch in het buitenland bij het kloppen van Nederlandse (koloniale) munten toegepast,

b. de muntpersmethode; het aanbrengen van de klop langs machinale weg in een balancier of muntpers, waarmee ook nieuwe munten kunnen worden geproduceerd. De kloppen zijn in de meeste gevallen tweezijdig en centrisch op de munten aangebracht. Van deze methode is noch in de Nederlanden, noch in het buitenland bij het kloppen van Nederlandse (koloniale) munten gebruik gemaakt. Wel is een aantal kloppen voor intern gebruik door 's Rijks Munt te Utrecht en de Munt te Brussel (zie Kloppen deel F) mogelijk met een muntpers aangebracht, terwijl er voorts nog één onofficieel voorbeeld (klop E 9) is overgeleverd. Bekende voorbeelden uit het buitenland zijn de 50 centavos 1889 (KM #133-136) en de 50 centimos en 1 colón 1923 van Costa-Rica (KM # 155-159, 162-165) en de 1 peso 1894 van Guatemala (Y.88).

c. de tangmethode; het aanbrengen van een klop met behulp van een tang. De indrukken op de munt zijn op beide zijden zichtbaar, de keerzijde is soms een incuse afbeelding van de voorzijde (incusum munten). De klop hoeft niet centrisch te zijn aangebracht. Slechts een tweetal (onofficiële?) kloppen in deze catalogus zou met de tang geplaatst kunnen zijn, nl. klop G 38 en klop G 46.

Bepalen van herkomst en reden

Vaak ontbreken archivalia om herkomst en reden van kloppen met zekerheid te kunnen vaststellen of is het onderzoek daarnaar nog gaande. Een voorbeeld van zo'n nog onopgelost probleem vormen de stuivers van Filips de Schone en Karel V die frequent worden aangetroffen met de klop "burcht met drie torens" (klop A 30).

Zonder enige reden is deze klop wel toegeschreven aan Kampen vanwege de gelijkenis met de stadspoort op haar munten en aan Doornik of Middelburg vanwege de vermeende overeenkomst met het door deze steden gevoerde muntteken. Het is echter waarschijnlijker te veronderstellen, dat het hier vanwege de Spaans-Bourgondische overheid aangebrachte kloppen betreft. Zij komen voor op stuivers van bijna alle munthuizen in de Spaans-Bourgondische Nederlanden en worden aangetroffen in muntvondsten uit dit gehele gebied. De klop moet zijn aangebracht in de dertiger of veertiger jaren van de 16e eeuw en stelt mogelijk de burcht uit het Spaanse wapen (onderdeel Castilië) voor. Er zijn voor het aanbrengen van deze klop talrijke verschillende ponsoenen gebruikt.

Ook als er wel een besluit is gevonden en herkomst en reden van een klop bekend zijn, dan nog is het niet altijd duidelijk voor welke muntsoorten) de regeling gold. Soms wordt dat in het besluit niet expliciet gezegd, maar ook zijn soms meer muntsoorten geklopt dan in de tekst genoemd. Een voorbeeld daarvan is de klop met het stadswapen van Groningen uit 1590 (klop A 9).

In het desbetreffende besluit wordt gesproken van "nije en olde Edwardus rosen nobelen" ofwel rozenobels van Edward IV van Engeland (1461-1470), maar de klop is ook aangetroffen op Gorcumse imitaties daarvan en op nobels van Noord-Nederlandse gewesten en van Hedel en Gent (zgn. Vlaamse nobels). Hoewel in het besluit slechts van één muntsoort wordt gesproken, heeft men blijkbaar een ruimere interpretatie voor ogen gehad en is "Edwardus rosen nobelen" te beschouwen als een verzamelnaam voor meerdere typen nobels en rozenobels. Tenzij er onderscheid in de rozenobels van Edward IV en de andere is gemaakt met de voorvoegsels "olde" en "nije".

Een ander voorbeeld is de Nijmeegse klop met het stadswapen uit 1584 (klop A 16). Het raadsverslag spreekt alleen van snaphanen en peerdekens, maar niet van halve snaphanen en stuivers die de klop ook ontvingen.

Latere voorbeelden in de Nederlanden

Tot de meest bekende kloppen uit de Nederlanden kunnen die uit de jaren 1573/74 worden gerekend (klop A 13, klop A 27). In die jaren dienden alle in Holland en Zeeland circulerende binnen- en buitenlandse munten met een hogere waarde dan 3½ stuiver van een instempeling te worden voorzien. Alleen geklopte munten mochten sindsdien nog in betaling worden gegeven of aangenomen. Bij de instempeling moest het verschil tussen oude en nieuwe koers (ca. 15%) aan de overheid worden afgestaan als renteloze lening voor één jaar ten behoeve van de financiering van de oorlog tegen Spanje. Van aflossing is nooit iets gekomen en de tijdelijk verhoogde koersen zijn blijven gelden. Zowel in Holland als in Zeeland zijn meerdere typen ponsoenen gebruikt; de reden daarvan is niet duidelijk, misschien heeft het iets te maken met de slechte verbindingen tussen de diverse gebieden in de opstandige provincies.

Omvangrijk is ook het kloppen van drieplakken van de Drie Steden, Hasselt (Overijssel) en Zutphen en gelijkwaardige Nijmeegse vierlingen geweest door Deventer, Kampen, Zwolle, Hasselt en Zutphen in de jaren 1582-1583, waarbij het in alle gevallen ging om het weren van elkaars slechte producten en het beschermen van de eigen, even slechte voortbrengselen. Het uiteindelijke resultaat was, dat de productie van drieplakken en vierlingen werd gestaakt en de in circulatie zijnde exemplaren, al dan niet geklopt, voor slechts twee plakken mochten circuleren. Genoemde steden kozen hun stadswapens tot onderwerp van hun klop (klop A 4, klop A 11, klop A 15, klop A 28, klop A 29).

Interessant is ook de instempeling met het kleinood van het Gulden Vlies, die wordt aangetroffen op Spaans-Amerikaanse matten van 8, 4 en 2 realen (klop A 21). Hoewel zulke matten in de Europese munthuizen doorgaans als grondstof voor de muntproductie werden gebruikt, was omstreeks het midden van de 17e eeuw echter een aanzienlijk aantal in de Spaanse Nederlanden in omloop geraakt als gevolg van het op grote schaal wegvloeien van de reguliere muntsoorten naar elders. De vraag naar deze laatste overtrof de productiecapaciteit van de munthuizen. Veel matten waren in Amerika te licht gemaakt. Om de matten van het goede gewicht een officiële koers te geven, werden ze in de periode 1652-1672 van een klop voorzien; de stukken van 8 realen mochten voor 48 stuivers circuleren, de onderdelen naar evenredigheid. De koers van ongestempelde matten werd vrijgelaten.

De laatste gelegenheid, waarbij in de Nederlanden op grote schaal is geklopt, is de grote geldsanering van de jaren 1693-1694 geweest. In de Noordelijke Nederlanden herleefde na de oorlog van 1672-1673 tegen Engeland, Frankrijk, Munster en Keulen de neiging om door middel van provinciale of stedelijke uitgiften de munthuizen aan het werk te houden. Uitgezonderd de Hollandse Munt te Dordrecht, die zich overeenkomstig het principiële standpunt van de Staten van dergelijke uitgiften onthield, vervaardigden de Noord-Nederlandse ateliers grote hoeveelheden minderwaardige daalders, florijnen en schellingen. Vervaardiging op een muntvoet van meer dan 10% beneden die van het Hollandse reglement van 1670 betekende een feitelijke muntverzwakking.

Als gevolg van de principiële houding van Holland, vonden vele van genoemde slechte muntsoorten een weg naar deze provincie, die zich daar dan ook hevig tegen verzette. Uiteindelijk kwam een geldsanering tot stand door een reeks van door Holland genomen maatregelen, die later door de Generaliteit werden overgenomen. De aanmaak van florijnen werd in 1691 gestaakt. Om er zeker van te zijn, dat zij niet toch klandestien zouden worden vervaardigd, werd door Holland in 1693 stempeling (met HOL) van de op dat ogenblik binnen de provinciegrenzen aanwezige florijnen gelast met de bepaling, dat ongestempelde exemplaren niet meer geldig zouden zijn (klop A 14). Het Hollandse voorbeeld werd al gauw gevolgd door enkele andere gewesten, die niet overspoeld wensten te worden door uit Holland geweerde stukken en tenslotte door de Staten-Generaal overgenomen.

Utrecht klopte met UTR (klop A 23), Overijssel met het ongekroonde provinciewapen (klop A 18), Groningen en Ommelanden met G.O (klop A 10), Friesland met het gekroonde provinciewapen (klop A 8), Drenthe met DR (klop A 7) en de Staten-Generaal met een pijlenbundel (klop A 19). Vermoedelijk heeft het op de Republiek georiënteerde graafschap Lingen zich eveneens genoodzaakt gezien de Hollandse maatregelen te volgen. Er bestaat een hypothese, dat de klop met de letter L (klop D 20) van Lingen zou zijn, maar zeker is dat allerminst.

Nadat in 1692 door alle gewesten een verbod op de aanmaak van schellingen was aanvaard, werd op 26 september 1692 door Holland de waarde van de sinds 1685 geslagen schellingen verlaagd van 6 tot 5½ stuiver (zesthalf). Deze verlaging werd door de Generaliteit op 11 april 1693 voor het gehele land overgenomen. Om het publiek te ontheffen van de taak iedere schelling op jaartal te controleren, werd op 17 maart 1694 besloten alle volwaardige schellingen met een pijlenbundel in te stempelen, hetgeen tussen 1 april en 1 september 1694 plaatsvond (klop A 20).

Vooruitlopend op de landelijke regeling heeft Deventer nog enige tijd volwaardige schellingen met de stadsadelaar geklopt (klop A 5).

Met betrekking tot de daalders, waarvan de vervaardiging in 1693 eindigde, werden maatregelen als tegen florijnen en schellingen niet genomen.

Voorbeelden elders in Europa

Ook elders in Europa werd het kloppen als geldsanerende maatregel veel toegepast. Zo zijn talrijke muntsoorten uit de Nederlanden in de 14e-16e eeuw in Duitsland geklopt om ze, na controle op gewicht en gehalte, tot de eigen circulatie toe te laten (zie kloppen deel D).

Voorts zijn onder enkele grootmeesters van Malta in de eerste helft van de 17e eeuw buitenlandse daalders en deelstukken van een klop voorzien om de circulatie ervan te autoriseren en de echtheid te controleren. Hieronder bevonden zich vele Nederlandse leeuwendaalders (klop D 25, klop D 26, klop D 27).

Gedurende de oorlog tussen Zweden en Polen (1648-1663) werden door Aleksej Michajlovitsj, grootvorst van Moskou, buitenlandse daalders ingestempeld met een jaartal (1655) en een afbeelding van de grootvorst te paard, teneinde de handelswaarde van 50 kopeken naar ca. 64 kopeken te brengen. Geklopt werden o.a. Duitse en Poolse daalders, Zuid-Nederlandse patagons en diverse daaldersoorten uit de Republiek (klop D 38).

Omstreeks 1690 werd in Duitsland op meerdere plaatsen opgetreden tegen een aanzienlijke muntverzwakking, die werd veroorzaakt door de muntactiviteiten van ca. zeventig muntheren die in hun hagemunten grote hoeveelheden minderwaardige muntsoorten produceerden.

Als uitvloeisel van het optreden tegen deze kwalijke praktijken klopte o.a. de "Niederrheinisch-Westfälischer Kreis" met een springend paard met de letters IP (van generaal-waardijn Johannes Post) op de flank, Aken met de stadsadelaar, Keulen met COLN in ineengestrengelde cursieve letters of met een waardeaanduiding gedekt door drie kronen, het hertogdom Gulik-Berg met een rijksappel of een leeuw, terwijl de Circulus Franconicus of Frankischer Kreis volwaardige Zinnaer guldens klopte met het monogram CF en een waardeaanduiding gevolgd door een plaatsaanduiding (60N = 60 kreuzer Nürnberg). Omdat deze kloppen in principe niet bedoeld waren voor Nederlandse muntsoorten, komen we ze daarop niet tegen, behoudens op enkele 2/3 en 1/3 talers van Gronsveld die wel aan de Kreitsvoorschriften voldeden (klop D 16, klop D 32).

In Engeland werden omstreeks 1800 Spaans-Amerikaanse stukken van 8 en 4 realen met de kop van George III (1760-1820) ingestempeld en aldus voor de circulatie geschikt gemaakt in een poging een nijpend tekort aan grotere zilverstukken in de circulatie op te heffen.

Voorbeelden buiten Europa

Ook buiten Europa is veel geklopt. In Azië trekken met name de door de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) en enkele inlandse vorsten (o.a. de sultan van Sumenep) onze aandacht. Evenals elders ging het ook hier vaak om herwaarderingen, controle op de echtheid, het weren van slechte munten en vervalsingen of om het geldig verklaren van uitheemse muntsoorten.

In West-lndië is in de 19e eeuw op grote schaal geklopt om daar circulerende uitheemse muntsoorten voor de circulatie geschikt te maken en er een officiële waarde aan toe te kennen.

Doordat West-lndië bijna geheel vanuit Europa gekoloniseerd gebied was en door de koloniale mogendheden slechts mondjesmaat van circulatiemiddelen werd voorzien, waren noodmaatregelen om aan de behoefte aan circulerend muntgeld te voldoen, vereist. Men ging daar, maar ook op het vasteland van Zuid-Amerika, zelfs zover, dat men munten van daaldergrootte verknipte (driekantje) en deze in de meeste gevallen van een instempeling voorzag (Curaçao). Strikt genomen zijn deze instempelingen geen kloppen, omdat zij deel uitmaakten van de productie van nieuwe munten (zie kloppen deel C).

In Brazilië zijn, voordat keizer Pedro I (1822-1831) munten op eigen naam liet slaan, grote hoeveelheden koloniale koperstukken geherwaardeerd en van een klop met een waardeteken voorzien. In de jaren 1834-1835 trachtten enkele Braziliaanse districten het wegvloeien van kopergeld naar andere districten te voorkomen door ze in waarde te verlagen en dit met behulp van een klop zichtbaar te maken.

In 1835 maakte de landsoverheid aan de ontstane chaotische toestand een einde door af te kondigen, dat binnen bepaalde regels alle koperstukken van een bepaald waardeteken moesten worden voorzien.

Particuliere kloppen

Naast de van overheidswege om monetaire redenen aangebrachte kloppen worden op munten vaak instempelingen aangetroffen, die daarop door particulieren of instellingen om diverse redenen zijn geplaatst.

Hieronder vallen onder meer: -Chinese geldwisselaarsmerken (chop-mark); - ijkmerken; zij zijn altijd een aanwijzing dat de munt ooit deel van een sieraad heeft uitgemaakt; - verzamelaarsmerken; - meestertekens van goud- en zilversmeden, koperslagers, enz.; zij zijn aangebracht mogelijk om ponsoenen te testen of om aan te geven dat de munten deel van een door hen vervaardigd werk uitmaakten. - fictieve kloppen, doorgaans aangebracht op munten van geringe waarde om de indruk te vestigen, dat men met een waardevolle nooduitgifte te doen heeft; -kloppen ter gelegenheid van een belangrijk feit. In de tachtiger jaren van de 20e eeuw, maar ook later, zijn veel Julianaguldens en -rijksdaalders geklopt, waarbij van een munt op een goedkope en weinig creatieve wijze een soort historiepenning is gemaakt. - kloppen van particulieren die tot doel hebben circulatiemunten te veranderen in huisgeld (klop E 10, klop G 75) of die om propagandistische (klop E 29, klop E 32, klop E 33, klop E 34, klop E 35, klop E 36, klop E 37, klop E 38, klop G 1? klop E 2? klop E 3?) of andere redenen op munten zijn aangebracht. -kloppen als reclame aangebracht. In de periode 1790-1890 zijn in Engeland op grote schaal koperen en bronzen munten door particulieren (veelal zakenlui) van een klop voorzien (klop E 1, klop E 5, klop E 7, klop E 8); -contemporaine of latere vervalsingen van originele kloppen; deze worden hier niet apart behandeld.

Systematiek bij het kloppen

Uit de plaatsing van de kloppen op de munten is soms een zekere systematiek te bespeuren. In Holland vinden we de klop "provinciewapen in een gepareld ovaal" (klop A 13-1) overwegend op grove muntsoorten, zoals hele en halve philipsdaalders, terwijl voor kleinere muntsoorten, zoals 1/5 en 1/10 philipsdaalders, enkele en dubbele Spaanse realen en gouden munten doorgaans de klop "Hollandse leeuw in een gepareld ovaal" (klop A 13-2) is gebruikt. Op munten waarop een borstbeeld voorkomt, staat in ca. 70% van de gevallen de klop van Holland of Zeeland ter hoogte van de nek ("nekslag").

Veel minder vaak ziet men de klop ter hoogte van de kin geplaatst ("kaakslag"). Bij Bourgondische kruisdaalders wordt de klop het meest frequent aangetroffen in het veld onder het stokkenkruis.

Opvallend is, dat men in de 16e eeuw zorgvuldig vermeed de koningskop of het wapen te beschadigen, iets wat een eeuw later bij de florijnen helemaal niet gebeurde. Philips II was nog niet afgezworen! Op de Overijsselse duiten 1702 (klop G 20) is de klop "Zwols wapen" altijd op de kz over het muntmeesterteken geplaatst. Reden en herkomst van de klop zijn onbekend, terwijl er ook geen monetaire redenen zijn aan te wijzen waarom ze geklopt zijn.

Uit vondsten zijn een aanzienlijk aantal Friese oorden te voorschijn gekomen met een klop "kruis", die altijd op de borst van de Fries is geplaatst (klop G 39). Ook hier zijn reden en herkomst niet bekend. Duidelijk is wel de gevoerde systematiek.

Vergissingen

Vergissen is menselijk. Ook bij het kloppen zijn vergissingen gemaakt.

Zo zijn in Utrecht in 1579 abusievelijk enkele Arnhemse halve stuivers geklopt die kennelijk zijn aangezien voor Utrechtse stuivers (klop A 25).

Uit de vondst Rijswijk kwamen enkele halve stuivers te voorschijn met de hiervoor beschreven klop "burcht met drie torens" die vermoedelijk bedoeld was voor hele stuivers. Uit de saneringsperiode 1693-1694 zijn meerdere muntsoorten bekend die onterecht een voor florijnen bestemde klop hebben ontvangen.

Vervalsingen

Evenals munten en bankbiljetten zijn en worden ook kloppen dikwijls nagemaakt. Zelfs worden er quasi-echte kloppen ontworpen.

De vervalsingen zijn in te delen in de volgende categorieën: 1. contemporaine vervalsingen van kloppen; 2. contemporaine vervalsingen van geklopte munten; 3. moderne vervalsingen van kloppen of van geklopte munten; 4. quasi-echte kloppen.

Ad 1. Uit archivalia is bekend, dat geklopte muntsoorten uit de circulatie zijn genomen vanwege het frequent opduiken van valse kloppen. Het bedoelde monetaire effect van het kloppen werd daardoor ondermijnd. Een voorbeeld is o.a. de klop "Utrechts wapen" 1702 (klop A 26) op Utrechtse duiten.

Munten met contemporaine valse kloppen doen op veilingen weinig in prijs onder voor munten met echte kloppen. Zij geven immers waardevolle informatie over hoe men oudtijds met een dergelijke overheidsmaatregel omging. Het gewin van de vervalser lag in het verschil tussen de hogere waarde van een geklopte munt ten opzichte van een ongeklopte, vermeerderd met zijn eigen kosten.

Ad 2. Naast vervalsingen van contemporaine kloppen komen ook contemporaine vervalsingen van geklopte munten voor, waarbij munt èn klop gelijktijdig zijn nagemaakt, vaak door gieten. Veel voorbeelden hiervan zijn te vinden onder de florijnen. De winst van de vervalser lag in het verschil tussen de nominale waarde en zijn vervalsingskosten. De meegegoten klop suggereert met nadruk, dat het om een echte munt zou gaan.

Ad 3. Vanwege de grote belangstelling onder verzamelaars voor kloppen en geklopte munten, ligt het voor de hand valse kloppen op echte munten te plaatsen of zelfs geklopte munten te vervalsen. Een voorbeeld is de valse mat van 8 realen met de klop "Sumenep", zoals die is afgebeeld in veilingcatalogus 13 van Spink-Taisei Hongkong (3 sept. 1992, nr. 434).

Deze categorie vervalsingen is zelfs voor geoefende numismaten moeilijk te onderkennen, omdat de echte exemplaren vaak weinig voorkomen. Het gewin zit in het verschil tussen wat de verzamelaar voor een echte geklopte munt bereid is te geven en de kosten van vervalsing.

Ad 4. Om dezelfde reden als hierboven worden er ook gefantaseerde kloppen gemaakt. Duidelijke voorbeelden zijn de kloppen "LN", "1809" of "1811" en "JAVA" op diverse munten, die Javasche kloppen suggereren uit de periode van Lodewijk Napoleon (klop E 41).

Binnen- en buitenlandse benamingen

In Nederlandse en Belgische archivalia en numismatische literatuur, veilingcatalogi en prijslijsten komen we verschillende benamingen tegen waarmee hetzelfde wordt bedoeld. Voor het gemak zijn deze hieronder opgenomen, evenals de belangrijkste buitenlandse benamingen.

Nederland/België: contramarkering, dut, (in)stempeling, klop, tegenstempeling, teken, ponsoenering.

Duitsland: Gegenstempel, Kontermarkierung, Punze.

Engeland: countermark, counterstamp.

Frankrijk: contremarque.

W.

Lit.: Brunk, G. G., World countermarks on Mediaeval and modern coins, Lawrence (Mass.USA) 1976; Krusy, H., Gegenstempel auf Münzen des Spatmittelalters, Frankfurt a/M. 1974; Scott, J. G., British countermarks on copper and bronze coins, London 1975; Wis, J. C. van der, Kloppen van Noordnederlandse oorsprong, De Beeldenaar (1982) 131-141, 177-184 en 213-227; Zimmerman, K., Die Gegenstempel im Schweizerische Munzwesen, Hilterfingen 1971.

  • Klop florin noord ierland met klop 1690.jpg
  • Klop GO groningen florijn.jpg
  • Klop holland philippusgulden.jpg
  • Klop holland zierikzee.jpg
  • Klop noodmunt haarlem 052 daalder.jpg
  • Klop VOC op surat roepie 1073 H.jpg
  • Klop zeeland.jpg
  • Klopbrazil.jpg