Handelingen

Joegoslavië

Uit Wiki Munten en papiergeld

Joegoslavië, koninkrijk, van 1946-1991 republiek in de Balkan, gesticht na de Eerste Wereldoorlog in 1918 door samengaan van de voormalige koninkrijken Servië en Montenegro en de Zuidslavische gebieden van het voormalige Oostenrijk-Hongarije (Oostenrijk), heette tot 1928 eerst het koninkrijk der Serven, Kroaten en Slovenen.

Het was een federatie van zes republieken: Bosnië-Hercegovina, Kroatië, Macedonië, Montenegro, Servië en Slovenië.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het land bezet door Duitse en Italiaanse troepen, waarbij Kroatië in naam een autonoom koninkrijk werd tot 1945, maar in feite een Duitse satelliet was. Na de oorlog werd het een federatieve, socialistische republiek onder Tito, die vóór die tijd leider van het verzet door de partizanen was.

Vanaf 1991 viel Joegoslavië uiteen, toen Slovenië, Kroatië, Macedonië (1991), Bosnië-Hercegovina (1992), Servië (1995), Kosovo (1999) en Montenegro (2006) zelfstandig werden In de Keltische periode is er waarschijnlijk in dit gebied aangemunt; in de 3e en 4e eeuw bestonden er de Romeinse muntplaatsen Sirmium en Siscia. Daarna duurde het tot halverwege de 12e eeuw voordat er opnieuw munten werden geslagen toen de macht van het Byzantijnse rijk verder afnam en er een zelfstandig Servisch vorstendom kon ontstaan.

Daarnaast werden in de Middeleeuwen in een aantal steden langs de Dalmatische kust onder Italiaanse invloed munten geslagen, zoals in: Split (Ital: Spalato), Dubrovnik (Ragusa), Kotor (Cattaro) en andere. Ook in Bosnië en Slovenië werden munten geslagen in Ptuy en Ljubljana. Tevens werden Oostenrijkse en Italiaanse munttypen geïmiteerd. In de late Middeleeuwen werd de kuststrook (Dalmatië) grotendeels door Venetië in bezit genomen en werden voor dat gebied Venetiaanse koloniale munten geslagen.

In het binnenland waren het de Turken die hun keizerrijk uitbreidden ten koste van de Balkankoninkrijken.

Servië viel definitief in 1459, waarna standaardmunten van het Ottomaanse rijk ook in Belgrado, Skopje en Novo Brdo werden geslagen.

De kust bleef Venetiaans totdat de stad Venetië in 1797 ingenomen werd door Napoleon. Ragusa (Dubrovnik) werd in 1526 een onafhankelijke republiek en sloeg eigen munten tot 1803. In Cattaro en Zara werden in 1813 door de Franse bezetters noodmunten (noodgeld) uitgegeven. In het van de Turken afhankelijke vorstendom Servië kwam het in 1868 tot hervatting van de eigen muntslag, al duurde het tot 1877 eer het formeel onafhankelijk werd.

Montenegro, dat weliswaar onafhankelijk was gebleven, begon pas munten te slaan in 1906.

Voor het nieuwe koninkrijk werden vanaf 1920 munten geslagen. Munteenheid bleef de Servische dinar, thans verdeeld in 100 para.

De opschriften zijn deels in Latijns en deels in Cyrillisch schrift. Vanaf 1968 zijn enkele reeksen herdenkingsmunten uitgegeven in koper-nikkel, zilver en goud, met denominaties oplopend tot twee miljoen dinar.

De eerste Servische biljetten werden in 1876 door de regering uitgegeven.

De Servische Nationale Bank werd opgericht in 1883. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werden tijdens de Oostenrijks-Hongaarse bezetting Servische biljetten gestempeld met Oostenrijks-Hongaarse militaire stempels. Ook werden er in 1915 niet postaal uitgegeven postzegels als kleingeld in omloop gebracht.

Het eerste Joegoslavische papiergeld bestond uit emissies van de Oostenrijks-Hongaarse Bank, die van zegels en stempels werden voorzien. Aangezien deze biljetten in kronen (Serv.: kruna) waren gesteld, werden in 1919 ook de eerste biljetten in dinars voorzien van een overdruk met de waarde in kronen.

In de periode vlak na de Eerste Wereldoorlog werd tevens door een aantal steden noodgeld uitgegeven.

Sinds 1920 wordt het papiergeld uitgegeven door de Nationale Bank, die enkele malen van naam is veranderd. Tijdens de Tweede Wereldoorlog is er zowel door de bezetters als partizanen eigen papiergeld uitgegeven. In Kroatië werden in 1941 eigen munten en biljetten in omloop gebracht. De eenheid was de kuna, onderverdeeld in 100 banica.

Er zijn munten geslagen van 1 kuna en 2 kune en biljetten in omloop gebracht van 50 banica tot 5000 kuna.

koningen

Peter I 1918-1921

Alexander I 1921-1934

Peter II 1934-1945

Lit.:

Gardiakos, S. A., Catalogue of the coins of Dalmatia and Albania (1410-1797), Chicago 1970;

Jeličič, Z., Papermoney catalogue of Yugoslav Countries, Ljubljana, 1989/90;

Metcalf, D. M., Coinage in the Balkans 820-1355, Chicago 1966;

Rengjeo, I., Corpus der mittelalterlichen Münzen von Kroatien, Slavonien, Dalmatien und Bosnien, Graz 1959.


  • Joegoslavie 10 dinar.jpg
  • Joegoslavie 20 para 1965 aluminiumbrons.jpg
  • Joegoslavie 5 dinar.jpg