Handelingen

Geschiedenis geld, middeleeuwen, Bourgondische periode

Uit Wiki Munten en papiergeld

Versie door (gebruikersnaam verwijderd) op 15 jan 2017 om 22:58
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

geschiedenis geld, middeleeuwen Bourgondische periode

(zie voor de periode hiervoor: geschiedenis geld, middeleeuwen, economische bloei en geschiedenis geld, middeleeuwen opkomst geldhandel)

Een belangrijk kenmerk van de late Middeleeuwen is het streven naar centralisatie en gebiedsuitbreiding door de vorsten. In Engeland (Groot-Brittannië) en Frankrijk groeiden daardoor sterke eenheidsstaten, in Duitsland (Roomse Rijk) gebeurde het tegenovergestelde. Hierdoor kende Engeland al vroeg een centraal geregeld muntwezen en in Frankrijk groeide dat in de loop van de twaalfde en dertiende eeuw. In het Duitse rijk werden de monetaire verschillen juist groter.

In de Nederlanden wisten de Bourgondische hertogen grote gebieden onder zich te verenigen, zie Bourgondië, Bourgondische huis en Bourgondische Nederlanden. In het midden van de vijftiende eeuw strekte de Bourgondische invloed zich ook over de bisdommen Luik en Utrecht uit en richtten alle Nederlandse gewesten zich in economisch opzicht op de Bourgondische gewesten, waarin Vlaanderen en Brabant de boventoon voerden. Dit gold ook voor de muntuitgiften. Een voorbeeld van de gevolgen van een sterker centraal gezag op muntgebied was de afkondiging van een Bourgondisch eenheidsstelsel in 1433 op basis van de Vlaamse groot. In alle Bourgondische gewesten sloeg men nu dezelfde gouden en grotere zilveren munten tot en met de kwart groot. Afgezien van een korte periode aan het einde van de vijftiende eeuw, hebben de Bourgondische hertogen steeds gestreefd naar een stabiel geldstelsel, in navolging van de Franse koningen. Dit in tegenstelling tot de vorsten van de overige Nederlandse gewesten die de muntslag nog vaak als bron van inkomsten gebruikten en daardoor aanzienlijke inflatie veroorzaakten. De Duitse keizer werkte hieraan mee door tegen betaling muntrecht te verlenen aan de rijkssteden Groningen, Deventer, Kampen, Zwolle en Nijmegen. Deze steden konden daardoor op legale wijze zelf het muntrecht uitoefenen en de opbrengsten daarvan in de stadskas storten.

Zie voor de periode hierna: geschiedenis geld, nieuw goud en zilver.