Holland, graafschap
Uit Wiki Munten en papiergeld
Holland, graafschap, Of de landsheerlijke periode.
Het graafschap Holland ontstond in de 9e eeuw. Als stamvader van het grafelijke geslacht wordt de Friese graaf Gerulf genoemd, die in 885 een actief aandeel had in de moord op de laatste Noormannenvorst in dit gebied. Een van de oudste Hollandse kernen was het klooster Egmond, gesticht door Gerulfs zoon Dirk I. In 985 schonk keizerin Theofano Dirk II ( -988) enkele goederen in Maasland en West-Friesland. Van hieruit breidde het graafschap zich in alle richtingen uit en werd het in het begin van de 12e eeuw voor het eerst met de naam "Holland" aangeduid. De oudste afbeelding van het wapen met de Hollandse leeuw vinden we op het ruiterzegel van Dirk VII (1190-1203) uit 1198. Daarna is de klimmende rode leeuw op een gouden veld het vaste Hollandse wapen.
De eerste heraldische beeldenaars vinden we pas op de halve of tweederde groten op naam van Jan I (1296-1299) of Jan II (1299-1304), geslagen te Dordrecht.
Na de moord op Floris V (1256-1296) werd deze opgevolgd door zijn minderjarige zoon Jan I, die echter al spoedig kinderloos overleed. Hij werd opgevolgd door de Henegouwse graaf Jan I (in Holland Jan II, zie: Henegouwse huis), een volle neef van Floris V. Hierdoor ontstond er een personele unie tussen Holland en Henegouwen die duurde tot de afzwering van Philips II door de Staten-Generaal in 1581.
Willem III (Willem I in Henegouwen, 1304-1337) verving in 1312 zijn zegel met één leeuw door dat met vier leeuwen (I en IV: Henegouwen, II en III: Holland), maar dit is nooit op de munten toegepast.
Het Henegouwse huis stierf uit in 1345 met de dood van Willem IV (Willem II in Henegouwen). Hij werd opgevolgd door Willem V, een zoon van zijn zuster Margaretha en de Duitse keizer Lodewijk de Beier. De graven uit dit Beierse huis waren tevens hertog in Beieren. Behalve de hertogstitel, voerden ze op de munten een wapen met vier kwartieren: I en IV de Beierse ruiten, II en III' 'een leeuw. In 1428 werd Jacoba van Beieren door haar neef, de Bourgondische hertog Philips de Goede, gedwongen haar landen af te staan. Na een beperkte muntslag op beider naam, moest zij in 1433 hem ook officieel als graaf van Holland en Henegouwen erkennen.
Het Hollandse munthuis is bijna altijd te Dordrecht gevestigd geweest, alleen tijdens korte perioden van onenigheid met de stad hebben de graven elders gemunt: ca. 1340 en 1392-1393 te Geertruidenberg , in 1428-1430 en 1433 te Zevenbergen en in 1454-1455 te 's-Gravenhage ( Gravenhage, 's- ) Er zijn in de 11e eeuw waarschijnlijk munten geslagen te Rijnsburg. Penningen met de tekst FLORENTIVZ en LEITHERI BVRCH worden toegeschreven aan Floris I (1049-1061) en zouden geslagen zijn te Leiden. Op stilistische gronden worden enkele penningen of kopjes zonder leesbare tekst, toegeschreven aan Floris III (1157-1190). Uit de 12e eeuw dateert een muntje zonder de vermelding van een gravennaam, maar wel met de muntplaats: Vlaardingen. Zekerheid is er pas bij zijn zoon Dirk VII, waarvan penningen bekend zijn waarop zijn naam en titel compleet vermeld staan.
Deze muntjes zijn waarschijnlijk te Dordrecht geslagen, maar de oudste vermelding van Dordrecht als muntplaats dateert van 1283. Vlak na 1287 is er ook kortstondig aangemunt te Medemblik. Tegen het einde van de regering van Floris V (1256-1296) werden naast de tot dan toe gebruikelijke lichte penningen van ca. 0,6 gram (kopjes) ook zwaardere muntsoorten geslagen: de sterling naar Brabants (oorspronkelijk Engels) voorbeeld en de groot naar Frans voorbeeld. In de 14e eeuw groeide de groot, net als in de omringende landen, uit tot de zilveren basismunt. De eerste Hollandse gouden muntsoort is het schild uit 1354, een navolging van de Franse ecu d‚‘or, geslagen op naam van Willem V, in de periode dat hij het bewind van zijn moeder Margaretha (1345-1356) in Holland had overgenomen. Zijn oom Willem IV (1337-1345) en zijn moeder hadden daarvoor wel al in Henegouwen goud laten aanmunten (navolgingen van de Florentijnse gulden ).
In de tweede helft van de 14e eeuw kon de Hollandse muntpolitiek zich min of meer losmaken van de daarvoor sterk overheersende Vlaamse invloed. De graven gingen er meer toe over de muntslag als bron van inkomsten te exploiteren, waardoor er een sterke intrinsieke inflatie optrad. De belangrijkste gouden munt werd het schild, dat echter steeds minder goud ging bevatten en dat lange tijd een koers hield van 40 groten, omdat de zilverinhoud van de groot meedaalde.
De laatste schilden werden in 1431 geslagen. Sinds de regering van de graven uit het Beierse huis luidde de titel op de munten vaak: graaf van Holland en Zeeland.
In 1434 voerde Philips de Goede voor de nu door hem samengevoegde Bourgondische Nederlanden een unificatie van het muntwezen door, waardoor in Brabant, Vlaanderen, Henegouwen en Holland dezelfde muntregelingen golden. Alleen het kleingeld kende nog gewestelijke verschillen, waardoor de Bourgondische groot in Holland onderverdeeld werd in acht Hollandse penningen. De roos, die al voorkwam als muntteken vanaf Albrecht (1389-1404), werd tijdens de regering van Philips de Goede definitief het muntteken van Dordrecht. Zie verder de afbeelding Holland muntheren muntplaatsen.
Zie voor de periode hierna: Bourgondische Nederlanden .
Lit.:
Gelder, H.E. van, Het Hollandse muntwezen onder het huis Wittelsbach, JMP (1952) 1-26 en (1959) 37-81;
Grolle, J.J., De muntslag van de graven van Holland tot de Bourgondische unificatie in 1434, 3 dln, Amsterdam, 2000.; Hengel, C. van, De munten van Holland in de 13e eeuw, Zeist, 1986;
Potin, V.M., De Hollandse muntslag in de 11e eeuw, JMP (1965/1966) 8-13.