Handelingen

Sumatra

Uit Wiki Munten en papiergeld

Versie door (gebruikersnaam verwijderd) op 15 jan 2017 om 23:19
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

Sumatra, het op één na grootste eiland van de Indonesische archipel, in de hindoe-periode Soewarnadwipa genaamd. De inheemse zeevarende bevolking noemt het Poelau Percha. Van de 7e-13e eeuw beheerste het Sumatraanse rijk van Srivijaya, met het huidige Palembang als centrum, het westen van de Archipel waarna het door het Javaanse rijk van Majapahit werd overvleugeld. De noordpunt van Sumatra vormde al vroeg een aantrekkelijk gebied voor de Indiase en Arabische handelaren en in de 11e eeuw verrezen er handelsnederzettingen waaruit zich de diverse havenvorstendommen ontwikkelden. Het grootste was Samoedra (later Pasè geheten, en thans meestal als Samoedra-Pasè aangeduid), dat zijn naam gaf aan het gehele eiland. De komst van de Portugezen, die in 1511 Malakka veroverden, versterkte de verbreiding van de Islam en de vestiging van verschillende sultanaten in de archipel. Aan het einde van de 15e eeuw overvleugelde het sultanaat Atjeh op de noordpunt van Sumatra het nabij gelegen Samoedra-Pasè en wist zich tevens succesvol tegen de Portugezen te verdedigen. Het sultanaat Atjeh beleefde haar grootste bloei in de 17e eeuw.

Cornelis de Houtman deed in 1597 Atjeh aan en in 1601 werd er een factorij gevestigd. Pas in het midden van de 17e eeuw nam door overeenkomsten met de plaatselijke vorsten, de invloed van de VOC op Sumatra toe. In 1687 vestigden de Engelsen zich te Benkoelen (Fort York) op de westkust van het eiland. In 1714 werd de nederzetting 3 mijl naar het zuiden verplaatst waar het fort Marlborough werd opgericht, dat het centrum van de Engelse bezittingen aan de westkust werd. Bij het Sumatra-traktaat van 1824 werden de Nederlandse bezittingen in India en Maleisië geruild tegen de Engelse bezittingen in de Indische archipel. Hierna nam het Nederlandse gezag gestaag toe. In ditzelfde traktaat zegde Nederland toe geen vijandelijkheden tegen Atjeh te openen. Deze bepaling werd bij herziening van het traktaat in 1872 opgeheven waarna van 1873-1912 oorlog werd gevoerd ter onderwerping van Atjeh.

De vroegste muntslag op Sumatra uit de 11e eeuw wordt toegeschreven aan het rijk van Srivijaya en bestaat uit fraai uitgevoerde muntjes in goud, electrum en zilver met een instempeling in de vorm van een sandelhout-bloem die veel overeenkomst vertoont met soortgelijke munten die op Java zijn geslagen. De enigszins onduidelijke keerzijde vertoont mogelijk een nagari P of M. De gewichten van deze muntjes variëren van 0,15 tot ca. 1 g. De vroege overzeese contacten met Sumatra blijken uit vondsten van Chinese cash-munten van de noordelijke Sung-periode (960-1176) en laat-12e-eeuwse en vroeg-13e-eeuwse koperen munten van Ceylon. In het begin van de 14e eeuw werden onder het bewind van de moslimvorst van Samoedra-Pasè, Sultan Mohammed (1297-1326), gouden munten met Arabische opschriften en een gewicht van 0,6 g geslagen. De denominatie van deze gouden munten, traditioneel als mas (Maleis voor goud) aangeduid, is echter een koepang of ¼ mas. 1 soevarna (resp. tahil, 38,601 g) = 16 mas = 64 koepang, 1 mas (2,412 g) = 4 koepang, 1 koepang (0,603 g) = ¼ mas.

Toen eind 15e eeuw Samoedra-Pasè door het Sultanaat van Atjeh werd overvleugeld, werd dezelfde muntslag in de vorm van de gouden koepang of ¼ mas tot in de 18e eeuw voortgezet. De laatst bekende emissie was op naam van sultan Ala-uddinJohanShah (1735-1760). Kenmerkend is dat deze munten door de eeuwen heen geleidelijk op een iets groter en dus ook dunner muntplaatje werden geslagen, hetgeen soms een hulp kan zijn bij het bepalen van de chronologie. Behalve de gouden munten, waarvan ook een 1/8 denominatie voorkomt, zijn in de 19e eeuw ook tinnen munten vervaardigd, kou of pitje geheten. Door de respectievelijke sultanaten van Djambi, Palembang en Siak zijn in de 18e en 19e eeuw hoofdzakelijk tinnen pitjes vervaardigd.

Van de Korintji-stam in de binnenlanden van Palembang is bekend dat ze gebruik maakten van ringgeld. Voor de Engelse bezittingen op de westkust zijn te Madras van ca. 1693 tot 1768 zilveren fanams en koperen kas-munten geslagen. Van 1783-1804 zijn respectievelijk te Fulta (Bengalen, India) en bij de Soho Mint bij Birmingham ten behoeve van Sumatra koperen kepengs geslagen. In 1783 en 1784 zijn bij de Munt te Calcutta zilveren munten van 2 suku geslagen. Omstreeks 1797 zijn wegens een tijdelijk gebrek aan contant geld op Fort Marlborough ongedateerde koperen noodmunten ter waarde van een ½ dollar aangemunt.

Vanwege het Sumatra-traktaat werd in 1824 Malakka door Nederland aan de Engelsen overgedragen waardoor de aanvoer van gemunt geld vanuit Nederland naar Maleisië plotseling stokte. Mede door de economische expansie van de in 1819 gestichte Britse nederzetting Singapore, ontstond een groot gebrek aan pasmunt waarin de Britse East India Company niet bij machte was te voorzien. Door particuliere handelshuizen te Singapore zijn hierop op grote schaal nabootsingen van officiële emissies van de Britse East India Company, ¼ stuivers en dubbele wapenstuivers van Nederlandsch-Indië alsmede kepeng-tokens, o.a. op naam van Sumatraanse vorstendommen en landstreken, in omloop gebracht. Aan de aanmunting van deze Singapore merchant tokens kwam omstreeks 1850 een einde en na 1853 zijn geen tokens meer ingevoerd.

Door de VOC en het latere Nederlandsch-Indische bestuur is op Sumatra niet gemunt. Noord-Sumatra was historisch sterk op Maleisië georiënteerd en de dollar was de gangbare rekenmunt. Door het gebruik van dollars en inheems geld circuleerde er ook nauwelijks Nederlandsch-Indisch geld op Sumatra. Pas aan het begin van de 20e eeuw werd het Nederlandsch-Indische geld op het gehele eiland algemeen gangbaar. Door het ontbreken van Nederlandsch-Indisch geld opende de Nederlandsche Handel-Maatschappij NV(NHM)in 1888 te Medan een sub-agentschap waar guldens gekocht konden worden en werden door de NHM kasorders, een vorm van papiergeld, in omloop gebracht. Op de cultuurplantages aan de oostkust van Sumatra, die van 1870 tot het begin van de 20e eeuw een grote bloei doormaakten, werd veelvuldig van plantagegeld gebruik gemaakt. Dit tokengeld werd eveneens hoofdzakelijk in dollar-denominaties uitgegeven.

L.

Lit.:

Alfian, T.I., Mata uang emas kerajaan-kerajaan di Aceh, Atjeh 1979;

Hulshoff Pol, J., De gouden munten (mas) van Noord-Sumatra, JMP (1929) 1-32;

Millies, H.C., Recherches sur les monnaies des Indigenes de l'archipel Indien et de la péninsule Malaie, Den Haag 1871;

Scholten, C, De gouden munten (mas) van Noord-Sumatra (addenda), JMP (1949) 176-179;

Wicks, R.S., Money, Markets and Trade in early Southeast Asia; the development of indigenous monetary systems to AD 1400, Ithaca, New York 1992.


  • Sumatra 2 kepeng 1251 H.jpg
  • Sumatra East India Company kepeng.jpg
  • Sumatra kwart mas17e eeuw.jpg
  • Sumatra kwart mas 1297 1326.jpg
  • Sumatra plantagegeld asahan 1 dollar reis 1890.jpg
  • Sumatra plantagegeld deli 20 ct rimboen.jpg