Fanam
Uit Wiki Munten en papiergeld
fanam, oorspronkelijk gouden muntje uit Zuid-India, met een gewicht van 0,3 tot 0,4 gram, afgeleid van het Tamil woord panam = geld. Gouden fanams zijn geslagen sinds de 9e eeuw en werden sinds de 16e eeuw, onder invloed van de Europese handelscompagnieën ook in zilver uitgevoerd. Deze varieerden van hetzelfde gewicht als de gouden tot bijna het vijfvoudige.
Ook de waarde en dus de relatie met andere munteenheden varieerde van plaats tot plaats. In 1764 woog de zilveren fanam te Madras 0,91 gram; 42 fanams golden 1 pagoda. In Negapatnam was de pagoda 24 gouden fanams waard.
Franse koloniale zilveren fanams wogen ca. 1,5 gram en golden 1/5 roepie terwijl de Deense voor Tranquebar 1/8 rupee waren, zqals dat in het Zuidindiase vorstendom Travancore tot 1945 het geval was.
De Europese handelscompagnieën hebben sinds de 17e eeuw zowel gouden als zilveren fanams geïmiteerd om hun handel in Zuid-India en Ceylon te vergemakkelijken. De VOC liet ze slaan voor Paliakate, Negapatnam, Cochin en Tuticorin, de Fransen voor Mahé onder de naam fanon, de Denen sloegen hun fanoer en ook de Engelsen sloegen fanams voor Madras en de Malabarkust. Op Ceylon werden rond 1815 fanam tokens geslagen van 4 stivers of 1/12 rixdollar, die eerst in 1874 buiten omloop werden gesteld.
A.
Lit.: Scholten, C, De munten van de Nederlandsche gebiedsdeelen overzee 1610-1948, Amsterdam 1951; Codrington, H. W., Ceylon coins and currency, Colombo 1924.