Luxemburg, groothertogdom
Uit Wiki Munten en papiergeld
Luxemburg, groothertogdom, na de Napoleontische tijd werd Luxemburg in 1815 als groothertogdom toegewezen aan Willem I, koning der Nederlanden. Het land werd opgenomen in de Duitse Bond. Bij het ontstaan van het koninkrijk België werd het Franstalige deel van het groothertogdom als de provincie Luxemburg hierin opgenomen. In 1842 trad het groothertogdom Luxemburg toe tot de post- en tolunie (Zollverein) onder leiding van Pruisen, waardoor de economische binding met Duitsland sterker werd.
De personele unie met Nederland werd verbroken in 1890 na de dood van Willem III, toen de voormalige hertog van Nassau, Adolf, in Luxemburg opvolgde, omdat opvolging in de vrouwelijke lijn volgens het Nassause familieverdrag niet mogelijk was. Deze bepaling is in 1907 geschrapt, omdat het huis Nassau in mannelijke lijn dreigde uit te sterven. Zodoende konden Maria Adelheid in 1912 en later haar zuster Charlotte in 1919 hun vader Willem IV (1905-1912) in Luxemburg opvolgen.
Er is in het groothertogdom geen zelfstandige monetaire politiek gevoerd.
Tot 1848 was de gulden de officiële rekeneenheid en daarna de frank. In de praktijk bestond de circulatie hoofdzakelijk uit Frans en Duits geld. De uitgifte van eigen kopergeld van 10, 5 en 21/2 centiem in 1854 was bedoeld om een einde te maken aan de circulatie van minderwaardig, vreemd kopergeld.
Het merkwaardige van deze emissie (en de vervolguitgiften ervan in 1870, 1901 en 1908) is dat de munten het munt- en muntmeestersteken van Utrecht dragen, hoewel ze in Brussel geslagen zijn. De in Parijs uitgegeven munten van 10 en 5 centiem van 1855 en 1860 dragen normaal de Parijse tekens.
In 1856 werd de Internationale Bank te Luxemburg opgericht (Banque Internationale à Luxembourg, BIL) die als eerste emissie biljetten in talers uitgaf en daarna in franken, vanaf 1876 met de vaste omrekenkoers erop gestempeld van 100 frank = 80 mark. Tot 1914 volgden kleine emissies in marken.
Vanaf 1923 heeft de bank alleen nog biljetten van 100 frank uitgegeven.
De in 1873 opgerichte Nationale Bank van Luxemburg (Banque Nationale du Grand-Duché de Luxembourg) richtte zich in zijn kortstondige bestaan vooral op de Duitse markt. De oprichting van de Duitse Rijksbank in 1875 maakte dit onmogelijk, waardoor de Nationale Bank, die in eigen land de concurrentiestrijd met de BIL verloren had, in 1881 gesloten werd.
Jaren later leden pogingen om Luxemburgs groot zilvergeld in te voeren schipbreuk door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914. Door de anti-Duitse stemming werd de tolunie met Duitsland opgezegd en richtte het groothertogdom zich economisch meer op België. Door het uiteenvallen van de Latijnse Muntunie konden de Franse en Belgische munten niet meer naast elkaar circuleren.
Dit probleem werd opgelost door het sluiten van een economische unie met België in 1922, waardoor, naast het Luxemburgse geld, alleen Belgische munten en biljetten wettig betaalmiddel werden. Na 1922 bestond de omloop uit Belgisch geld en daarnaast uit biljetten van 100 frank van de BIL, kleine coupures, lopend tot 100 frank, uitgegeven door de Staat (bon de caisse of Kassenschein, later biljet of Geldschein genoemd) en, sinds 1901, een nieuwe muntreeks, waaraan in de loop van de tijd steeds grotere denominaties zijn toegevoegd (alle afgestemd op de Belgische muntseries): 1 en 2 frank (in 1924), 5 en 10 frank (1929), 20 frank (1980) en 50 frank (1987).
De herdenkingsuitgiften zijn hierbij buiten beschouwing gelaten.
Bijna alle Luxemburgse munten zijn te Brussel geslagen. Behalve de emissie van 1855-1860 geslagen te Parijs, zijn er in de periodes 1918-1923 en 1929-1930 munten geslagen te Stuttgart (Baden-Württemberg, BRD).
In 1983 werd het Institut Monetaire Luxembourgeois opgericht (IML) dat biljetten van 1000 en 100 frank en munten in omloop heeft gebracht. Op recente munten en biljetten wordt ook het Luxemburgs als taal gebruikt met de landsnaam gespeld als Letzeburg en Lëtzebuerg en de munteenheid als frang. In 2002 werd de euro ingevoerd.
Aan het einde van de Eerste Wereldoorlog zijn er noodbiljetten (noodgeld) uitgegeven door verschillende bedrijven en organisaties (gerangschikt naar plaats van uitgifte): Bettembourg (ongedateerd), Differdingen (ongedateerd), Dommeldingen (ongedateerd), Düdelingen (ongedateerd), Eich (ongedateerd), Esch-sur-Alzette (10 en 21 november 1918 en ongedateerd), Larochette (1 november 1918), Luxemburg (ongedateerd) en Steinfort (22 november 1918).
Zie voor de overige plaatsen in de Nederlanden waar papiergeld is uitgegeven de lijst papiergeldplaatsen.
Muntheren
Willem III 1849-1890
Adolf 1890-1905
Willem IV 1905-1912
Maria-Adelheid 1912-1919
Charlotte 1919-1964
Jan 1964-2000
Hendrik2000-
Lit.:
Hengel, J.W.A., Een muntslag voor Luxemburg, JMP (1965/66) 46-50;
Jaans-Hoche, J., Banque Nationale du Grand-Duché de Luxembourg 1873-1881, Luxemburg 1981; Mehlen, R., Banque Internationale a Luxembourg, Les Cahiers Luxembourgeois (1956) nr. 2; Probst, R., Catalogue illustré du papier-monnaie Luxembourgeois 1856-1986, Luxemburg 1986; Probst, R. en A. Ungeheuer, Prifix, catalogue illustré, Luxemburg, regelmatig nieuwe druk; Weiller, R., Les monnaies Luxembourgeoises, Louvain-la-Neuve 1977; idem, Cent vingt-cinq ans de papiermonnaie Luxembourgeois, Luxemburg 1981.