Pagode
Uit Wiki Munten en papiergeld
pagode, of pagoda, een kleine dikke gouden munt van ca. 3,4 g uit Zuid-India. De inheemse naam in het Tamil is pon (= goud), in het Canarees hon of honnu en in het Hindi hun of varaha (Sanskriet: wildzwijn, een van de openbaringen van de Hindoe-god Vishnu).
De inlandse pagode vertoont veelal op de vz een afbeelding van een godheid en op de kz een opschrift in Nagari-,Kannada-, Telugu- of Tamilschrift. In de 17e en 18e eeuw zijn ook pagoden vervaardigd met Perzische opschriften. Bij de komst van de Portugezen in India (Portugees India) in 1498 werden zij geconfronteerd met deze algemeen gangbare "heidense" (Port. pagão) gouden munten.
De halve denominatie werd een "partap" genoemd, afgeleid van de veelvuldig op de pagoden van de Vijayanagar- dynastie voorkomende titel "Shri Partapa". De rekenmunt pardão d'ouro (= gouden pardão) is eveneens hiervan afgeleid en werd door de Portugezen gebruikt als rekeneenheid van 360 reis.
De pagode werd reeds in de 11e eeuw in Zuid-India aangemunt. Door de vorsten van de Vijayanagar-dynastie (1336-1646) werd deze munt op zeer uitgebreide schaal geslagen. Bij de komst van de westerse handelscompagnieën in Zuid-India en Ceylon is de pagode de belangrijkste handelsmunt voor transacties in kapitaalgoederen. Daarnaast bestond er een 1/20 denominatie, bekend als panam of fanam.
Successievelijke vermindering van het goudgehalte van de fanam was de reden voor sterk wisselende koersen, tot 1/36 van de pagode. Hoewel de Portugezen de inlandse pagode in hun handelstransacties gebruikten, hebben zij het inlandse munttype zelf niet nagebootst, doch sloegen zij in hun muntateliers te Goa en Cochin gouden munten op de munt voet van de pagode, te weten ½ manoel (1,53-1,7 g) en de gouden sao tomé (2,7-3,4 g), gelijk aan 360 reis.
Naar het voorbeeld van de inlandse pagoden zijn door de Nederlanders, de Engelsen (East India Company), de Denen (Tranquebar) en de Fransen (Pondicherry) in hun vestigingen langs de kust van India pagoden geslagen. Ook werd de boekhouding in hun vestigingen in Zuid-India in pagoden, fanams en kas gevoerd. De door de westerse handelscompagnieën vervaardigde pagoden zijn van twee typen, te weten: de één- en de driebeeldige pagode. De kz kenmerkt zich veelal door een bol gekorreld oppervlak, soms voorzien van een symbool, b.v. ster (Engelsen), maansikkel (Fransen), gekroonde C7 (Denen).
Door de Nederlanders zijn na 1646 voor het eerst pagoden vervaardigd te Paliakate. Deze hebben op de vz een staande godheid en op de kz een niet-leesbare tekst gescheiden door een tweetal dubbele lijnen. Deze pagoden zijn rechtstreekse nabootsingen van de pagoden van de laatste Vijayanagar- vorst, Venkatapiraya III (1630-1641), die in het naburige Chandragiri resideerde. In 1610 verwierf de VOC van dit vorstenhuis het recht tot het oprichten van een handelspost te Paliakate. Hier zijn ook driebeeldige pagoden geslagen ten behoeve van de handel met de Noord-Coromandelkust (Masulipatan).
Nadat de Nederlanders in 1662 in Negapatnam muntrecht verwierven, zijn hier éénbeeldige pagoden als daarvoor te Paliakate, alsmede die van het Porto Novo-pagode en de driebeeldige pagode geslagen. Te Tuticorin, dat onder het VOC-bestuur van Ceylon ressorteerde, zijn sinds ca. 1760 eveneens Porto Novopa-goden van het in 1747 ingevoerde nieuwe Negapatnamse type vervaardigd. Vanwege de oorlog met Engeland werden de activiteiten van de Munt voor edele metalen tijdelijk van Tuticorin naar Colombo verplaatst, waartussen 1781 en 1786 identieke pagoden zijn geslagen.
Door de Engelsen zijn op hun munt te Madras in 1807-1808, behalve enkele en dubbele gouden pagoden, ook zilveren halve en kwart pagoden geslagen met op de vz een gopoeram of pagoda (entreetoren van de Zuidindiase Hindoe-tempel) en op de kz een staande godheid (Vishnu).
In 1817 werd de pagode-standaard in de Madras Presidency door de Engel- sen afgeschaft en werd de roepie de munteenheid voor geheel India. Door het vorstendom Travancore zijn nog tot 1931 pagoden voor ceremoniële doeleinden geslagen.
L
Lit.:
Lingen, J., Note on the earliest Madras pagoda struck by the British E.I.C., Numismatic Circular, vol. LXXXVII-1 (1979) 2-3.