Duitse Rijk
Uit Wiki Munten en papiergeld
Duitse Rijk,
1. gewoonlijk de aanduiding voor het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie,
2. officiële naam voor de Duitse staat die bestond in de periode 1871-1945. Dit Duitse Rijk werd in 1871 na de Frans-Duitse oorlog opgericht als het Duitse keizerrijk, een statenbond van de Duitse vorsten onder leiding van de koning van Pruisen met de titel van keizer.
Na de Eerste Wereldoorlog werd het Duitse Rijk in 1918 een republiek, die meestal met de naam Weimar-republiek aangeduid wordt. In 1933 kwam Hitler aan de macht die het toenmalige Duitse Rijk om propagandaredenen als "Drittes Reich" aanduidde. In 1945, aan het einde van de Tweede Wereldoorlog, werd Duitsland door de vier geallieerden, Frankrijk, Groot-Brittannië, de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten bezet en kwam er een einde aan het Duitse Rijk.
In 1871 werd de gouden standaard ingevoerd met een nieuwe nationale eenheid, de mark, die de oude eenheden, de zilveren taler van 30 groschen in het Noorden en de zilveren gulden van 60 kreuzer in het Zuiden, moest vervangen. De mark werd gelijkgesteld met 1/3 taler of met 35 kreuzer. Er kwamen gouden munten van 10 en 20 mark en in 1873 zilveren munten van 5, 2, 1, ½ mark of 50 pfennig, en 20 pfennig; munten van koper-nikkel van 10 en 5 pfennig en koperen munten van 2 en 1 pfennig. De denominaties boven 1 mark werden op naam van de afzonderlijke vorsten, in de rijksmunthuizen geslagen, de aantallen in verhouding tot het inwonertal. De munten van 1 mark en lager hebben als beeldenaar alleen de rijksadelaar. De oude muntsoorten mochten voorlopig blijven circuleren maar werden vanaf 1873 één voor één ingetrokken.
Het oude papiergeld in talers en guldens werd vanaf 1874 vervangen, eerst door Reichskassenscheine, en vanaf de Bankwet 1875 door biljetten van de verschillende emissiebanken.
Tevens werd bij deze Bankwet de Preussische Bank omgezet in de Deutsche Reichsbank en voorzag men in het verkleinen van het aantal emissiebanken, zodat van de oorspronkelijke 32 er in 1906 nog 4 over waren, die opgeheven werden in 1935. Ingevolge deze wet gingen ook de beide Luxemburgse emissiebanken, de Banque Internationale à Luxembourg (BIL) en de Banque Nationale (BN), van talers over op marken.
De biljetten van de Reichsbank kregen in 1910 de status van wettig betaalmiddel.
Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog en vlak daarna was de geldcirculatie geheel verstoord.
De biljettenhoeveelheid nam enorm toe, onder andere door de uitgifte van staatspapier door Darlehnskassen (voorschotbanken) en uitgiften van lagere overheden en bedrijven (noodgeld). Bovendien verschenen er naast de rijksmunten van ijzer, zink en aluminium ook series noodmunten van diverse materialen.
Een omwenteling maakte tegen het einde van de oorlog in 1918 een einde aan het keizerrijk en het Duitse Rijk werd een republiek.
De Weimar-republiek liet vanwege de inflatie in 1922 en 1923 aluminium munten van 200 en 500 mark slaan. De adelaar op de kz werd aangepast aan de republiek en verloor daardoor zijn kroon en hartschild.
De inflatie liep zo hoog op dat er in 1924 biljetten tot honderdbiljoen mark uitgegeven werden (= 100.000.000.000.000 mark).
De sanering werd ingezet door de oprichting van de Rentenbank die obligaties uitgaf en daarmee Rentenbanknoten in rentenmark in omloop kon brengen. Daarnaast gaf de staat munten in rentenpfennig uit.
Na de sanering kon de Reichsbank nog in 1924 weer de biljettenuitgifte overnemen en werd de rentenmark als Reichsmark (RM) de nieuwe munteenheid. De aflossing en vernietiging van de Rentenbanknoten diende uiterlijk in 1942 afgewikkeld te zijn, maar dit werd door de Tweede Wereldoorlog vertraagd tot 1948. Met de benoeming in 1933 van Adolf Hitler tot rijkskanselier kwam er een einde aan de Weimarrepubliek en ving het Nationaal-Socialistisch bewind aan. In 1935 kwam er definitief een einde aan de uitgiften van de vier zelfstandige emissiebanken, de Bayerische Notenbank te München, de Sachsische Bank zu Dresden te Dresden, de Württembergische Notenbank te Stuttgart en de Badische Bank te Karlsruhe. Met de nieuwe emissie van de Reichsbank die hierdoor nodig was, verscheen voor het eerst het nationaalsocialistische symbool, de swastika (hakenkruis) op de biljetten. Vanaf 1936 gebeurde dat ook op de munten.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog nam de geldhoeveelheid weer enorm toe. Tevens werden er Reichskreditkassen opgericht, die Reichskreditkassenscheine in omloop brachten die ook in de bezette gebieden gecirculeerd hebben.
Voor een aantal kampen werd speciaal geld gedrukt (kampgeld). Voor de oorlogvoering essentiële muntmetalen werden uit de omloop genomen en hoofdzakelijk vervangen door zink.
Na de val van Hitler werd het Duitse Rijk door de geallieerden bezet en ontbonden. De geallieerden gaven ieder in hun zone eigen papiergeld uit, met als eenheid de Alliierte Militär-Mark (Allied Military Mark).
Zie Bondsrepubliek Duitsland en Duitse Democratische Republiek.
Lit.: Arnold/Kuthman/Steinhilber, Grosser Deutscher Münzkatalog von 1800 bis heute, 1985; Grasser, W., Deutsche Münzgesetze 1871-1971, München 1971; Ritmann, H., Deutsche Geldgeschichte 1484 bis 1914, München; idem, Deutsche Geldgeschichte seit 1914, München, 1986.