Muntstempel
Uit Wiki Munten en papiergeld
muntstempel, een gehard stuk metaal waarin negatief de voor- of keerzijde van een munt is aangebracht. Bij het begin van de muntslag, omstreeks 625 v. Chr., werd slechts een voorzijdestempel toegepast dat in het aambeeld vastzat.
Het keerzijdestempel was een soort drevel, dat op de keerzijde van de munt slechts een holte veroorzaakte; incusum munten. Na korte tijd werd ook in het keerzijde stempel een afbeelding gesneden. De stempels waren meestal van hardbrons met ca. 20% tin. Als muntplaatje of rondel gebruikte men bijna bolvormige stukjes verhit metaal. Deze methode namen de Romeinen van de Grieken over. In de middeleeuwen ging men van bronzen op ijzeren stempels over en men begon de stempels te harden.
Dit bracht met zich mee dat men op dunne muntplaatjes kon overgaan die koud geslagen werden, omdat het stempel bij verhitting zijn hardheid verloor. Het onderstempel (Engelse naam: pile die), waarin de voorzijde van de munt was gesneden, had een lange punt waarmee het in het aambeeld, meestal een blok hout, stak. Het kortere bovenstempel, waarin de keerzijde van de munt was gesneden (Engels: trussel die) werd met twee vingers vastgehouden; dit kreeg de klappen van de hamer, sleet daardoor sneller en moest daarom veel vaker vervangen worden. Al in de Karolingische tijd werden ponsoenen gebruikt voor het aanbrengen van letters en tekens in de stempels. In het midden van de 18e eeuw leerde men staal van constante kwaliteit bereiden dat ook beter hardbaar was.
Hierdoor kon men aanmerkelijk betere ponsoenen maken, zodat men daarmee steeds grotere delen van de beeldenaar in het stempel kon aanbrengen. De apparaten die in de 16e tot 18e eeuw geleidelijk de handmatige vervaardiging verdrongen, leidden tot stempels van andere vorm. In de schroefpers werden twee even grote stempels van cylindrische of rechthoekige vorm gebezigd; voor de muntwals werden voor- en keerzijde in de walsrollen gegraveerd en voor het taswerk in hamervormige op een as gemonteerde stempels. Vanaf de 19e eeuw worden stempels niet meer ieder afzonderlijk gegraveerd, maar maakt de kunstenaar een geboetseerd ontwerp op grote schaal, meestal in gips, waarvan met behulp van de reduceerbank een positief stempel op juiste grootte, een patrijs, gefreesd wordt in stempelstaal. Met nog een aantal tussenstappen (matrijs) worden hiervan de dienststempels gemaakt.
Stempels worden tegenwoordig gemaakt van gelegeerd stempelstaal dat meestal wat chroom bevat. De hardheid neemt daardoor niet toe maar wel de dikte van de geharde laag. De kern houdt enige plasticiteit waardoor stempelbreuk weinig voorkomt. Vóór gebruik worden de stempels nog hardverchroomd (hardverchromen) waardoor de levensduur toeneemt. Bij de tegenwoordige muntpersen wordt de voorzijde van de munt in het bovenstempel aangebracht. In de plaats van een model levert de kunstenaar tegenwoordig vaak een grafisch ontwerp.
K.
Machinaal vervaardigde stempels Vanaf de negentiende eeuw worden de stempels machinaal vervaardigd met behulp van een reduceermachine. Hierbij wordt uitgegaan van een groot bronsmodel dat in de reduceermachine met een stift wordt afgetast. De bewegingen van deze stift worden verkleind overgebracht op een sneldraaiende boor die de negatieve voorstelling in het stempel uitsnijdt. Het bronsmodel kan op verschillende manieren vervaardigd worden. De meest klassieke wijze is bronsgieten op basis van een gipsmodel.
Stempelbeschadigingen Tijdens het slaan werken er zeer grote krachten op de stempels waardoor slijtage ontstaat. Dit uit zich in haarscheurtjes, barsten en stukjes die van het stempel afspringen.
Deze beschadigingen laten een opwaartse afdruk op de munt achter. Bij met de hand geslagen munten slijt het bovenstempel sneller dan het onderstempel, omdat het bovenstempel direct de klap van de munthamer krijgt en er veel energie opgenomen wordt in het muntplaatje, waardoor het onderstempel minder te lijden heeft. Stempelbeschadigingen zijn een hulpmiddel om individuele stempels snel te herkennen en ze worden ook gebruikt om een groep munten onderling te verbinden en te dateren. Samen met stempelkoppelingen zijn stempelbeschadigingen belangrijke hulpmiddelen bij het onderzoek van muntreeksen. Vanwege het minutieuze en tijdrovende karakter wordt dit hoofdzakelijk toegepast op munten waarvoor geen of weinig geschreven bronnen beschikbaar zijn. De meeste vroeg-Griekse munten zijn op deze wijze onderling gedateerd.
Stempelkoppeling Deze term hoort niet bij het productieproces, maar is voor numismaten ten nauwste verbonden met het begrip stempel. Het is een methode om munten in een reeks te plaatsen en mogelijk te dateren aan de hand van de verschillende onder- en bovenstempels. In een muntatelier met een regelmatige productie kan men niet alleen de slijtage van de afzonderlijke stempels volgen, maar ook hoe voorzijde- en keerzijdestempels samen gebruikt zijn. Vooral bij een grote serie munten van een munthuis is op die manier een volgorde van productie vast te stellen.
Ponsoen of poinçoen Opwaarts of positief gesneden stempeltje waarmee delen van de inwaartse of negatieve voorstelling in het muntstempel werden geslagen. De eerste ponsoenen uit de late Middeleeuwen waren zeer klein en hiermee konden alleen delen van letters, punten, e.d. aangebracht worden. In de zeventiende eeuw werden de ponsoenen groter en kon bijvoorbeeld de kop van een portret in één klap in het stempel aangebracht worden.
Ook ponsoenen slijten door het gebruik en op deze manier is de slijtage van een ponsoen in een serie stempels te volgen. Ponsoenonderzoek is vooral goed te doen op grote homogene muntpartijen, waarin slechts een paar jaartallen vertegenwoordigd zijn (bijvoorbeeld uit scheepswrakken).
Moederstempel Een stempel van gehard staal met een opwaarts reliëf dat dient om de muntstempels mee te persen. Het moederstempel is dus op ware grootte. Het vervangt eigenlijk de losse ponsoenen waarmee vroeger een stempel opgebouwd werd. Daarom gebruikt men bij de Rijksmunt in Utrecht ook de naam ponsoen voor het moederstempel.
Elke wijze van muntproductie laat zijn sporen na. Zo is te zien of de reep metaal waaruit het muntplaatje afkomstig is, met de hamer is geplet of met een wals vlak gemaakt is, of het muntplaatje met de schaar is rondgeknipt of machinaal uitgestanst werd en of de munt met de hamer geslagen is of machinaal geperst en hoe de randversiering is aangebracht.
Zie ook munttechniek.