Handelingen

Rusland

Uit Wiki Munten en papiergeld

Versie door (gebruikersnaam verwijderd) op 20 jul 2017 om 14:35

Rusland, uitgestrekt rijk in Europa en Azië, thans onafhankelijke republiek (de Russische Federatie), dat na de Eerste Wereldoorlog opging in de Sovjet-Unie. Na de val van deze unie in 1991 werden de oude Sovjet-republieken zelfstandig, zie aan het einde van deze beschrijving. Speciaal Georgië is nog niet apart beschreven.


In het zuiden van Rusland vond vanaf de 5e eeuw v.Chr. door een aantal Griekse kolonies aan de noordkust van de Zwarte Zee muntslag plaats. Hieraan kwam in de 3e eeuw na Chr. met de val van het koninkrijk Bosporus een einde (Griekse muntslag). Ca. 880 werd door de Varjagen uit Scandinavië het Rijk van Kiëv-Roes gesticht met als centrum de stad Kiev. Daar vond muntslag plaats in goud en zilver naar het voorbeeld van de Byzantijnse munten; Byzantijnse rijk. De totale verwoesting van Kiev in 1240 door de Mongolen maakte aan het Rijk van Kiëv-Roes en daarmee aan de muntslag een einde.


Eind 14e eeuw hadden enkele deelvorstendommen zoveel macht verworven, dat zij de muntproductie konden hervatten. Deze bestond uit denga's, kleine zilverstukken van onregelmatige vorm. Omstreeks 1000 was het deelvorstendom Moskou begonnen aan een expansieve groei. Onder Ivan III (1462-1505) werd de grondslag gelegd voor een groot-Russische eenheidsstaat; de laatste deelvorstendommen zoals Tver, Rjazan en Novgorod werden ingelijfd en Ivan III wist de laatste resten van het Mongoolse juk van zich af te schudden. De titel tsaar (afgeleid van Lat. caesar) werd incidenteel voor hem gebruikt.


Ivan III introduceerde gouden dukaten naar Hongaars voorbeeld (Hongaarse dukaat). Onder zijn opvolgers werden, wederom van onregelmatige vorm, dubbele denga's geslagen die hun naam, kopeke, ontleenden aan de lans van de ruiter op de vz. Sinds de 16e eeuw circuleerden er ook aanzienlijke hoeveelheden buitenlandse munten, hoofdzakelijk gouden dukaten en zilveren daalders uit Midden- en West-Europa, waaronder veel van Nederlandse herkomst. Onder tsaar Aleksej Michajlovitsj (1645-1676) werden uitheemse daalders door middel van overslag tot roebels verwerkt. Ook werden veel daalders geklopt met een ovale instempeling met de tsaar te paard in combinatie met een rechthoekige klop met het jaartal 1655 (jefimok, klop D 38). Het was toen voor het eerst, dat in Rusland de christelijke jaartelling op munten werd gezet; in de voorgaande periode werd uitgegaan van de door het Concilie van Constantinopel (680) vastgestelde jaartelling die in 5509 v.Chr. begon met de schepping van de wereld.


Peter de Grote (1689-1725) hervormde het Russische muntstelsel. De eerste mechanische muntproductie begon in 1711 in Moskou, maar werd in de loop van 1719 verplaatst naar de nieuwe hoofdstad St. Petersburg. Het nieuwe stelsel was gebaseerd op een zilveren roebel, decimaal verdeeld in 100 kopeken, alsmede een gouden dukaat of tsjervonets. Dit stelsel bleef lange tijd nagenoeg ongewijzigd in gebruik. Sinds Catharina I (1725-1727) werden de denominaties beneden 10 kopeken uitsluitend van koper gemaakt. Elizabeth Petrovna (1741-1761) voegde aan de muntenreeks goudstukken van 5 en 10 roebel en een koperstuk van 2 kopeken toe en Peter III (1762) nog een 4-kopekenstuk. Rusland, Catharina 1 (1725-1727). 1 roebel. 1726. zilver.


Onder Catharina II werden in 1768 naar West-Europees voorbeeld staats-emissiebanken opgericht, die assignaties in coupures van 5 tot 100 roebel uitgaven. Deze waren aanvankelijk erg in trek, omdat ze beter hanteerbaar waren dan het zware kopergeld, maar overmatige uitgifte tijdens de Turkse Oorlogen leidde tot een disagio: in 1792 gold 100 roebel zilvergeld 142 roebel papiergeld.


Onder Paul I (1796-1801) werd het plan opgevat een munthervorming door te voeren om de geldcirculatie te stabiliseren en bankbiljetten uit te geven, die tegen zilvergeld inwisselbaar zouden zijn. Naar Hollands voorbeeld werd de roebel ingedeeld in 50 stuivers. Ook kreeg de gouden dukaat in 1796 een keerzijdebeeldenaar, die geheel op de Nederlandse dukaat was geënt: een vierregelige tekst binnen een versierd vierkant.


De hervorming werd echter geen succes en onder tsaar Alexander I moest, tengevolge van de invasie van Napoleon, aan de assignaties zelfs een gedwongen koers worden gegeven. Pas in 1817, toen de staatkundige situatie in Europa gestabiliseerd was, kon worden begonnen met de intrekking van een groot deel van de assignaties. Onder dezelfde vorst werd een nieuwe muntenreeks ingevoerd met een gouden 5-roebelstuk, zilveren munten van 1 roebel (van ruim 20 g), 50, 20, 15, 10 en 5 kopeken en koperstukken van 10, 5, 3, 2 en 1 kopeke(n). Deze reeks bleef tot 1885 met geringe wijzigingen bestaan.


Nicolaas I (1825-1855) voegde in 1828 aan de reeks 3-roebelstukken van Siberisch platina toe, later gevolgd door stukken van 6 en 12 roebel. De platina-aanmuntingen duurden tot 1844 en in 1845 trok men de platina munten in, omdat de intrinsieke waarde was uitgestegen boven de nominale waarde. In 1840 keerde de altyn van 3 kopeken na tijdelijke afwezigheid terug in de muntenreeks en verdween de 4 kopeken.


Bij het Congres van Wenen (1814/15) had Rusland het grootste deel van Polen (in personele unie) verworven. Om het economische verkeer te vergemakkelijken werd de verhouding van de roebel tot de Poolse zloty tussen 1832 en 1845 op een deel van de Poolse munten zichtbaar gemaakt met Russische èn Poolse opschriften: 1½ roebel = 10 zlotych, 1 zloty (van 30 groszy) = 15 kopeken.


In 1839 werd een depositobank opgericht, die de weer gedeprecieerde assignaties moest omwisselen voor depositobiljetten tegen een koers van 3½ : 1. Hierdoor kon de geldcirculatie tijdelijk worden gestabiliseerd, maar de Krimoorlog (1853) vereiste zulke grote financiële inspanningen, dat de staat was gedwongen enorme hoeveelheden staatsschatkistpapier uit te geven in de waarden 1, 3, 5, 10, 25, 50 en 100 roebel. Eerst na de stichting van de Russische Rijksbank in 1860 kon men weer beginnen papiergeld om te wisselen tegen goud- en zilvergeld. Enige tijd wist men toch een zekere stabilisatie te bewerkstelligen, doch het uitgeven van grote hoeveelheden papiergeld werd opnieuw noodzakelijk. Pas daarna kreeg men de gelegenheid orde op zaken te stellen.


Onder Alexander III werd in 1885 een nieuwe muntenreeks ingevoerd, gebaseerd op de gouden standaard, bestaande uit goudstukken van 10 en 5 roebel, zilverstukken van 1 roebel tot 5 kopeken en koperstukken voor de lagere denominaties. Op de munten van 50 kopeken en hoger verscheen thans het borstbeeld van de regerende tsaar. Het stelsel gold ook voor het sinds 1863 geheel onder Russisch bestuur gebrachte Polen.


De inwisselbaarheid van de schatkistbiljetten van 1 tot 500 roebel bleef gehandhaafd, al kwam de gouden standaard tijdens de Japans-Russische Oorlog (1904-1905) nog even in gevaar. De Eerste Wereldoorlog (1914-1918) maakte het noodzakelijk, dat de inwisselbaarheid van het papiergeld op 27 juli 1914 werd opgeheven en dat in een tekort aan circulerend kleingeld werd voorzien door de uitgifte van op karton gedrukte postzegels van 1, 2, 3, 10, 15 en 20 kopeken en van muntbiljetten van 1 tot 50 kopeken. De provisorische regering van Kerenskij verhoogde in 1917 de uitgifte van papiergeld opnieuw.


Tsaren van Rusland '
Ivan IV, de verschrikkelijke 1533-1584
Fjodor I 1584-1598
Huis Godoenov
Boris Godoenov 1598-1603
Fjodor ll 1605
Tijd der Troebelen
Valse Dimitri 1605-1606
Vasiili Sjoejski 1606-1610
Poolse bezetting 1610-1613
Huis Romanov, tsaren sedert 1721 officieel: al-Russische keizers
Michael Fjodorovitsj 1613-1645
Aleksej Michajlovitsj 1645-1676
Fjodor III 1676-1682
Ivan V en Peter I 1682-1689
Peter I, de Grote 1689-1725
Catharina l 1725-1727
Peter II 1727-1730
Anna Ivanovna 1730-1740
Ivan VI 1740-1741
Elisabeth 1741-1762
Huis Romanov-Holstein-Gottorp
Peter III 1762
Catharina II, de Grote 1762-1796
Paul l 1796-1801
Alexander I 1801-1825
Nicolaas I 1825-1855
Alexander II 1855-1881
Alexander III 1881-1894
Nicolaas II 1894-1917


Na de Bolsjewistische Oktoberrevolutie (1917) werd nieuw papiergeld uitgegeven. De financiële nood maakte, dat grote hoeveelheden staatsschatkistpapier en overdraagbare rentecoupons in betaling moesten worden gegeven of aangenomen.


Gedurende de burgeroorlog gaven militaire autoriteiten, legeronderdelen, staten, provisorische en deelregeringen op grote schaal noodgeld uit. Het vergde geruime tijd dit noodgeld in te trekken en te vervangen door biljetten van de pas gevormde Russische Socialistische Federatieve Sovjetrepubliek (CPΦCP, RSFSR). De daartoe inderhaast opgerichte Volksbank werd in 1920 weer opgeheven, maar op 16 nov. 1921 werd de Russische Staatsbank gesticht, die het jaar daarop het emissierecht kreeg.


Om de hyperinflatie te beteugelen vond een geldzuivering plaats (10.000 oude roebel = 1 nieuwe roebel), waarbij oude biljetten voor nieuwe omgewisseld konden worden. Voorts vond weer muntslag plaats, waarbij het bestaande systeem niet werd veranderd, maar wel werden de afbeeldingen gewijzigd. Ondanks de nieuwe maatregelen kon de koers van de nieuwe biljetten niet worden gehandhaafd. In 1923 volgde weer een geldzuivering (1 miljoen oude roebel = 1 nieuwe roebel). Toen de Staatsbank in 1923 ook biljetten in goudroebels uitgaf, ontstond er een dubbele standaard. Deze bleef bestaan na de overgang van de Russische Socialistische Federatieve Sovjetrepubliek in de Unie van Socialistische Sovjetrepublieken (USSR, Russisch: CCCP; Sovjet-Unie).


De Unie, die in de volgende twee decennia zou worden uitgebreid tot 15 autonome republieken, gaf in de jaren 1923/24 "transportcertificaten" en staatsschatkistpapier uit, eveneens gesteld in goudroebels. Muntbiljetten van 1 tot 50 kopeken moesten het nog schaarse muntgeld aanvullen. Men vermeed aanvankelijk de koers van de papieren roebel ten opzichte van de goudroebel te fixeren, waardoor grote verschillen optraden. In een poging de inflatie een halt toe te roepen, begon men in maart 1924 opnieuw oude biljetten om te wisselen tegen de koers van 450.000 papiergeldroebel tegen 1 goudroebel. Tegelijkertijd werd een nieuwe muntenreeks uitgegeven met de veranderde landsnaam erop. De Staatsbank bleef haar biljetten in tsjervonets of goudroebels stellen, maar de van staatswege uitgegeven muntbiljetten waren in gewone roebels gesteld. Na de Tweede Wereldoorlog verviel het verschil en in 1947 werden alle in omloop zijnde biljetten ongeldig verklaard en door nieuwe vervangen (staatsschatkistpapier: 1, 3 en 5 roebel; staatsbankpapier: 10, 25, 50 en 100 roebel).


Bij de munthervorming van 1961 werden tien oude roebels gelijkgesteld aan één nieuwe en werden nieuwe munten en biljetten in circulatie gegeven. Bij een geldzuivering in 1991 werden bij decreet van 22 januari de 50- en 100-roebelbiljetten ongeldig verklaard.


Op de sinds 1921 uitgegeven munten staat het staatswapen, hamer en sikkel op een wereldbol binnen een krans van korenaren. Het aantal banden om de aren symboliseert het aantal in de Federatie c.q. Unie ondergebrachte republieken. Tot 1931 werden de munten van 10 kopeken tot 1 roebel nog in zilver uitgevoerd volgens de muntvoet van 1885. Sindsdien zijn zij in koper-nikkel geslagen met dezelfde beeldenaars. Werd tijdens de Eerste Wereldoorlog veelvuldig noodgeld uitgegeven, tijdens de Tweede Wereldoorlog was het tegengestelde het geval.


In de door de Duitse troepen bezette gebieden tijdens de Eerste Wereldoorlog circuleerden biljetten van de "Dahrlehnkasse Ost" en van de Centrale Emissiebank van de Oekraïne. Het voor krijgsgevangenen vervaardigde kampgeld uit de Eerste Wereldoorlog is zeer zeldzaam en uit de Tweede Wereldoorlog zijn slechts twee uitgiften bekend: krijgsgevangenenkamp N-84, Asbest/Oeral en Kondrovo, district Kaluga.


Het tsarenrijk, de USSR en de Russische Federatie hebben de laatste twee eeuwen veel herdenkingsmunten uitgegeven, de laatste jaren zelfs in goud en platina. Bovendien zijn in de 18e en 19e eeuw speciaal voor verzamelaars veel novodely (lett. opnieuw geslagen) vervaardigd.


De val van een aantal communistische regimes in Oost-Europa in de loop van 1989 vormde de inleiding tot het uiteenvallen van de USSR, beginnend met de onafhankelijkheidsverklaring van Litouwen op 11 maart 1990, gevolgd door o.a. Estland en Letland. De onafhankelijkheid van de drie Baltische staten werd op 6 september 1991 door Moskou erkend. Op 8 december 1991 namen Oekraïne, Rusland en Wit-Rusland (Bjelaroes) het initiatief het Gemenebest van Onafhankelijke Staten (GOS) te vormen; de overgebleven republieken, uitgezonderd Georgië, verklaarden zich bereid tot dit samenwerkingsverband toe te treden, maar het kwam niet van de grond.


In 1991 bracht de Bank van Rusland nog munten in circulatie van 50 kopeken en van 10, 50 en 100 roebel met de afgekorte staatsnaam CCCP. In 1992 gaf de Bank een nieuwe circulatiereeks uit van 1,5, 10, 20, 50 en 100 roebel met andere beeldenaars zonder CCCP. Voorts bracht de Bank in 1992 biljetten uit van 5.000 en 10.000 roebel. Als gevolg van de hyperinflatie was de Bank in 1993 genoodzaakt een nieuwe bankbiljettenreeks uit te geven in waarden van 100 tot 100.000 roebel.


In 1992 is op naam van het GOS nog papiergeld uitgegeven in coupures van 50, 200, 500 en 1000 roebel, die conform voorgaande emissies nog het portret van Lenin dragen. Voorts heeft de Russische Federatie in 1992 op ruime schaal cheques van 10.000 roebel uitgereikt, waarmee burgers in staat werden gesteld aandelen te verwerven in geprivatiseerde staatsbedrijven. Hoewel de cheques niet de hoedanigheid van wettig betaalmiddel hadden, werden ze toch als papiergeld gebruikt. Ze deprecieerden zeer snel, al lang voordat ze op 31 december 1993 hun geldigheid verloren.


Een deel van de 15 republieken heeft inmiddels eigen geld uitgegeven of maatregelen genomen tegen de grote inflatie van de roebel. Hierna een overzicht van de moderne geldgeschiedenis van de onderscheidene republieken:


Armenië, onafhankelijke republiek in Transkaukasië in het gebied tussen de Zwarte Zee en de Kaspische Zee. Vormde met Azerbajdzjan en Georgië in 1917 de Transkaukasische Federatieve Republiek, die in 1918 in drie onafhankelijke republieken uiteenviel. Nadat Sovjettroepen de Turken, die het gebied in 1920 waren binnengevallen, hadden verdreven, werd op 29 november 1920 Armenië tot Sovjetrepubliek uitgeroepen. De onafhankelijke republiek en de Sovjetrepubliek gaven in 1919/20 enkele series biljetten uit in coupures van 5, 10, 25, 50, 100, 250, 500, 1.000, 5.000 en 10.000 roebels; 1 roebel = 100 kopeken. In 1922 voegde Stalin Armenië bij de nieuw gevormde Transkaukasische Socialistische Federatieve Sovjetrepubliek, een autonome republiek binnen de USSR, die echter in 1936 werd ontbonden, waardoor Armenië weer een aparte Sovjetrepubliek werd. Armenië verklaarde zich in 1991 onafhankelijk. In 1993 gaf de nieuwe republiek een reeks biljetten uit in de nieuwe munteenheid dram (1 dram = 50 luma) in coupures van 10, 25, 50, 100, 200, 500 en 1000 dram. In 1994 verscheen de eerste emissie aluminium munten van 10, 20 en 50 luma en van 1, 3, 5 en 10 dram. Daarnaast verschenen er enkele zilveren herdenkingsmunten van 25 dram.


Azerbeidzjan, onafhankelijke republiek aan de westkust van de Kaspische Zee. Vormde met Armenië en Georgië in 1917 de Transkaukasische Federatieve Republiek, die in 1918 uiteenviel in drie onafhankelijke republieken. In 1920 werd het gebied binnengevallen door Sovjettroepen en de dag daarop werd het tot Sovjetrepubliek uitgeroepen. In 1922 voegde Stalin Azerbeidzjan bij de nieuw gevormde Transkaukasische Socialistische Federatieve Sovjet Republiek, een autonome republiek binnen de USSR, die in 1936 echter werd ontbonden, waardoor ook Azerbeidzjan een aparte Sovjetrepubliek werd. In 1991 werd er de onafhankelijke republiek uitgeroepen. Tot 1991 was de USSR-roebel er wettig betaalmiddel; in 1991 is de nieuwe munteenheid manat ingevoerd, onderverdeeld in 100 qapik. De Azerbeidzjanse Nationale Bank heeft in 1991 een eerste serie biljetten uitgegeven van 1, 10 en 250 manat en in 1993 een tweede serie van 1, 5, 10, 50, 100, 500 en 1000 manat. De eerste munten van 5, 10, 20 en 50 qapik dragen het jaartal 1992.


Estland, in 1991 riep het Estse parlement de onafhankelijkheid uit. De munteenheid van de nieuwe republiek werd weer de kroon = 100 senti. Er werden in 1991-1992 munten uitgegeven van 5, 10, 20 en 50 senti en van 1 kroon. De Eesti Pank bracht in 1991 biljetten in circulatie van 5, 10, 25, 100 en 500 krooni en in 1992 van 1 en 2 kroon(i). Voorts zijn er in 1992 zilveren verzamelaarsmunten van 10 en 100 krooni uitgegeven en herdenkingsmunten van messing in 1993 en 1994 van 5 kroon.


Georgië, onafhankelijke republiek in de Kaukasus ten zuidoosten van de Zwarte Zee. Vormde met Armenië en Azerbajdzjan in 1917 de Transkaukasische Federatieve Republiek, die in 1918 uiteenviel in drie onafhankelijke republieken. In 1919 zijn er staatsobligaties uitgegeven van 25, 100, 500, 1000 en 5000 roebel. Voorts gaf de Staat in 1919 nog biljetten uit van 50 kopeken en 1,2,3,5, 10,50, 100 en 500 roebel, in 1920 van 1000 roebel en in 1921 van 5000 roebel. Georgië werd, ondanks een vredesverdrag, in 1921 door Sovjettroepen binnengevallen en tot Sovjetrepubliek uitgeroepen. In 1922 voegde Stalin Georgië bij de nieuw gevormde Transkaukasische Socialistische Federatieve Sowjetrepubliek, een autonome republiek binnen de USSR, die echter in 1936 werd ontbonden, waardoor Georgië weer een aparte Sovjetrepubliek werd. In 1991 werd de onafhankelijke republiek uitgeroepen. Tot 1993 was de USSR-roebel er wettig betaalmiddel; in dat jaar werden, als overgangsmaatregel naar een eigen muntsysteem en ter beteugeling van de sterke inflatie, zgn. kupon(i) uitgegeven, die tegelijk met oude roebelbiljetten moesten worden aangeboden (coupures 1, 3, 5, 10, 50, 100, 500, 1000, 5000 en 10.000 kupon(i)). Vervolgens werden er biljetten uitgegeven in de nieuwe munteenheid, de lari (1 lari = 100 tetri), in coupures 1, 3, 5, 10, 50, 100, 250, 2000, 3000 en 20.000 lari. In 1993 verschenen er munten van roestvast staal van 1, 2, 5, 10 en 20 tetri en een messing munt van 50 tetri. In 1995 verscheen een gouden herdenkingsmunt van 500 lari (50jarige overwinning op de nazi's).


Kazachstan, onafhankelijke republiek in Centraal-Azië ten oosten van de Kaspische Zee. Het gebied werd in 1919/20 door Sovjettroepen bezet en op 26 augustus 1920 werd het, samen met Kirgizië, een deel van de Autonome Socialistische Sovjetrepubliek binnen de Russische Socialistische Federatieve Sovjetrepubliek. Bij het staatsverdrag van 5 december 1936 werd het een aparte Sovjetrepubliek binnen de USSR. Verklaarde zich op 16 december 1991 onafhankelijk. Tot 1993 was de USSR-roebel er wettig betaalmiddel, maar deze werd in dat jaar vervangen door de tenge van 100 tyin (1 tenge = 500 roebel). De Nationale Bank van Kazachstan gaf in 1993 biljetten uit in coupures van 1,2, 5, 10, 20 en 50 tyin en 1, 3, 5, 10, 20, 50 en 100 tenge, later aangevuld met biljetten van ??? In 1992 verschenen er munten van 50 tenge in verschillende metalen en in 1993 kwam de eerste grote emissie in omloop van 2, 5, 10 (messing), 20 en 50 tyin (messing geplateerd op zink) en munten van 1, 3, 5, 10, 20 en 50 tenge in koper-nikkel. Zilveren herdenkingsmunten van 100 tenge verschenen in 1995.


Kirgizië, onafhankelijke republiek in Centraal-Azië. Het gebied maakte aanvankelijk deel uit van de op 1 mei 1918 gevormde Autonome Turkestaanse Socialistische Sovjetrepubliek. Als Autonoom Gebied Kara-Kirgizië werd het gebied van de etnische Kirgiezen op 14 augustus 1924 opgenomen in de Russische Socialistische Federatieve Sovjetrepubliek. Op 1 februari 1926 werd Kara-Kirgizië een autonome Socialistische Sovjetrepubliek. Op 12 december 1990 werd de naam veranderd in Republiek Kirgizistan.


Op 31 augustus 1991 werd de onafhankelijkheid uitgeroepen. Tot 1993 was de USSR-roebel er wettig betaalmiddel, deze werd in dat jaar vervangen door de som = 100 tyiyn. De Staat heeft in 1993 biljetten uitgegeven van 1, 10 en 50 tyiyn; de Nationale Bank in 1993 van 1, 5 en 20 som. Medio 1997 waren er nog geen circulatiemunten uitgegeven.


Letland, verklaarde zich op 22 augustus 1991 onafhankelijk, hetgeen op 6 december 1991 door Moskou werd erkend. De Staat gaf in 1992 als overgangsmaatregel naar een eigen muntsysteem biljetten uit van 1 rublis, 2 en 5 rubli en 10, 290, 50, 200 en 500 rublu; 1 rublis = 1 USSR-roebel. In 1993 vond er een geldhervorming plaats, waarbij de munteenheid lat werd ingevoerd en 200 rublu tegen 1 lats konden worden ingewisseld. De Letse Bank gaf in 1993 bankbiljetten uit van 5 lati en 10, 20, 50 en 100 latu (gedateerd 1992). De eerste emissie munten met het jaartal 1992 bestaat uit: 1 santims (koper geplateerd op ijzer), 2 (brons geplateerd op staal) en 5 santimi, 10, 20 (messing) en 50 santimu, 1 lats en 2 lati (de hoogste drie denominaties in koper-nikkel). In 1993 verschenen er herdenkingsmunten van 2 lati en 10 en 100 latu.


Litouwen, verklaarde zich op 11 maart 1990 onafhankelijk, hetgeen op 6 december 1991 door Moskou werd erkend. De Staat gaf in 1991 als overgangsmaatregel naar een eigen muntsysteem biljetten uit van 0,10, 0,20, 0,50 en 1 talonas en 3, 5, 10, 25, 50 en 100 talonu en in 1992 een tweede reeks van 1 talonas en 10, 50, 100, 200 en 500 talonu. In 1993 werden biljetten in de nieuwe munteenheid litas in circulatie gegeven in coupures van 10, 20, 50, 100, 500 en 1000 litu, gedateerd 1991. Datzelfde jaar volgde de uitgifte van een nieuwe reeks van 1 litas, 2 en 5 litai en 10, 20, 50 en 100 litu, gedateerd 1993. De nieuwe muntreeks met het jaartal 1991 bestaat uit aluminium munten van 1 centas en 2 en 5 centai, bronzen stukken van 10, 20 en 50 centu en koper-nikkelen munten van 1 litas, 2 en 5 litai en 10 litu. Daarnaast zijn er enkele emissies herdenkingsmunten uitgegeven.


De volgende republieken zijn zelfstandig beschreven: Moldavië, Oekraïne, Oezbekistan, Turkmenistan, Tadzjikistan, Wit-Rusland (Bjelaroes).


W.


Lit.:


Brekke, B.F., The Copper Coinage of Imperial Russia 1700-1917, Malmö 1977;


Johanson, E., Type register of check, money orders, hons, talons and coupons in the Soviet Union 1917-1924, Helsinki 1971;


Kaim, E., Russische Numismatik, Brunswijk 1968;


Laurila, P., Sovjet papermoney and bonds used as currency 1895-1990, Tornio z.j.(1991);


Petrov, V.I., Catalogue des Monnaies Russes 980-1899, Moskou, 1899; herdruk Graz 1964;


Senkevich, D.A., State paper money of RSFSR and USSR 1918-1961, Moskou 1989;


Spassky, I.G., The Russian Monetary System (vertaald uit het Russisch), Amsterdam 1967.