Muntmetaal
Uit Wiki Munten en papiergeld
muntmetaal, metaal met goede eigenschappen voor het slaan van munten. De eisen aan muntmetalen zijn in de loop der tijd gewijzigd. Eisen die vroeger al gesteld werden maar nog steeds gelden, zijn goede verwerkbaarheid en lange levensduur. Een eis was vroeger ook, behalve voor pasmunt, de intrinsieke waarde, vandaar dat men begerenswaardige edele metalen toepaste; metallurgie.
In deze encyclopedie zijn de volgende muntmetalen opgenomen: acmonital, aluminium, aluminiumbrons, antimoon, argentaan, [[Bath metaal], biljoen, Britannia metaal, brons, chroom, chroomstaal, electrum, gelaagde metalen, goud, ijzer, koper, koperlegeringen, koper-nikkel, lood, magnesium, nickel bounded steel, nikkel, nikkelmessing, niobium, platina, potin, tin, titaan, tutenag, virenium, zilver en zink.
Tegenwoordig zijn munten wettelijke betaalmiddelen, waarvan de intrinsieke waarde onbelangrijk is. Deze verandering werd mogelijk door het toegenomen gezag van de centrale overheid. Tegenwoordig kiest men daarom goedkope metalen die goed verwerkbaar zijn, die er aantrekkelijk uitzien en blijven uitzien en die bovendien een grote slijtvastheid hebben. Voor veel munten geldt nog als eis dat ze door automaten goed te scheiden zijn van andere binnen- en buitenlandse munten. Zo werden in het midden van de 19 e eeuw door legeren zilverkleurige koperlegeringen ontwikkeld (nieuwzilver), die men ging gebruiken in de plaats van de kleine zilveren munten.
De ontwikkeling van het koper-nikkel met 25% nikkel in België omstreeks 1860 gaf een, zij het na gebruik wat grauwe, remplaçant voor het zilver, die nu het meest gebruikte muntmetaal is. Na enige tijd werden ook anderskleurige legeringen toegepast zoals o.a. het messingkleurige koper-aluminium dat in Frankrijk gebruikt werd in 1920 voor de 2, 1 en ½ franc-stukken van de "Chambres de Commerce". In en na de Tweede Wereldoorlog werden munten met opgewalste lagen gebruikt, gelaagde metalen zoals in West-Duitsland.
Hier paste men staalplaat met opgewalste lagen koper en messing toe. Het verdwijnen van het zilver uit de omloop omstreeks 1960 gaf een verdere stimulans voor het gebruik van allerlei legeringen. Om de selectie door automaten mogelijk te maken werden gelaagde munten gemaakt met magnetische metalen ([ijzer en nikkel) in precies gedoseerde hoeveelheid. Een ontwikkeling uit de jaren tachtig zijn munten met een kern en ring van verschillend gekleurde metalen, zoals de huidige 1 en 2 euromunten. Deze ontwikkeling ontstond doordat bij de voortgaande inflatie munten voor grotere denominaties nodig waren, terwijl het publiek geen grotere diameter wenste; nickel bounded steel.
K.
Lit.: Hammer, P., Metall und Münze, Leipzig/Stuttgart 1993.