Wienecke
Uit Wiki Munten en papiergeld
Wienecke, Johannes Cornelis, (1872-1945), geb. Heiligenstadt (Dld.), beeldend kunstenaar, medailleur, ontwierp de kz van de 25 cent 1898, werd in 1900 benoemd tot tweede stempelsnijder bij 's Rijks Munt te Utrecht en in 1909 tot stempelsnijder en chef der afdeling Stempel- en Medaillefabricage. Hij ontwierp de beeldenaars voor het derde type koninkrijksmunten van koningin Wilhelmina met hermelijnen mantel, waarvan de zilverstukken van 1 en ½ gulden en 25 en 10 cent in 1910 in productie werden genomen. De gouden munten van 10 en 5 gulden volgden in resp. 1911 en 1912. Van het ontwerp voor de rijksdaalder zijn in 1913 slechts proeven gemaakt.
Voorts ontwierp hij de beeldenaars voor de ronde koper-nikkelen stuiver van 1907 en de vierkante koper-nikkelen stuiver en had een zeer belangrijk aandeel in de modernisering van het bronzen kleingeld (1909-1913).
Ook het vierde type koninkrijksmunten van koningin Wilhelmina met "opgestoken haar" (ouder hoofd) werd door Wienecke ontworpen, waarvan de ½ gulden in 1921, de 1 gulden in 1922, de 10 gulden in 1925, de 10 en 25 cent in 1926 en de 2½ gulden pas in 1929 in productie werden genomen.
Wienecke was bovendien nauw betrokken bij de modernisering van de pasmunt voor Nederlandsch-Indië (vanaf 1913), terwijl voor de 1/10, ¼, 1 en 2½ gulden van Curaçao uit de periode 1944-1947 van zijn portretontwerp met "opgestoken haar" gebruik is gemaakt.
W.
Lit.:
Sevenhuysen, F., De ontstaansgeschiedenis van de eersteling onder de 20e-eeuwse koninkrijksmunten: de ronde stuiver 19071909, JMP 70 (1983) 58-104;
idem, 's-Rijks muntmeester Hoitsema "brengt het brons in orde", JMP (1984) 107-127;
idem, Stuivertje wisselen, een onderzoek naar de vervanging van de ronde nikkelen stuiver 1907-1909 door de vierkante, JMP (1986) 122-173;
idem, Wienecke's eerste Wilhelmina-portret, 1898, De Beeldenaar (1987) 106-198;
Sevenhuysen, F., en J.A. Sevenhuysen, Een vorstin in hermelijn, JMP (1987) 95-142 en (1988) 127;
Zwierzina, W.K.F., en J.C. Wienecke, De wordingsgeschiedenis van den nieuwen Stuiver, TMP (1908) 142-157.