Handelingen

West-Indische Compagnie

Uit Wiki Munten en papiergeld

Westindische compagnie braziliaanse dukaat 12 gld 1646.jpg

West-Indische Compagnie, of Geoctrooieerde West-Indische Compagnie (GWC), in 1621 opgerichte Nederlandse handelscompagnie voor de handel op de westkust van Afrika, Amerika en alle eilanden van de Grote Oceaan tussen Amerika en de oostkust van Nieuw-Guinea. In tegenstelling tot de VOC bezat de West-Indische Compagnie geen soevereiniteitsrechten en voor oorlogshandelingen was de goedkeuring van de Staten-Generaal nodig. De Compagnie was evenals de VOC een NV, in naam een handelslichaam; in werkelijkheid een kaapvaartonderneming, terwijl door de verovering van Guinea de slavenhandel tot bloei kwam.

Minder lucratief was het beheer door de Compagnie van haar bezittingen die ze had verworven in Brazilië, Afrika, West-lndië (Aruba, Bonaire, Curaçao, Essequibo en Demerary, Berbice, Sint Eustatius, Saba, Sint Maarten, Tobago) en in Noord-Amerika (Nieuw-Nederland, in 1664 aan de Engelsen afstaan in ruil voor Suriname). Na Vrede van Munster (1648) moest de kaapvaart op Spaanse schepen worden stopgezet en ging de geldelijke positie van de Compagnie steeds verder achteruit tot zij in 1674 werd opgeheven.

In het daaropvolgende jaar werd een nieuwe compagnie opgericht met een kleiner kapitaal en met uitsluitend een handelsfunctie. Deze verwierf haar inkomsten hoofdzakelijk uit de slavenhandel en export van suiker uit Suriname. De Vierde Engelse Oorlog werd de Compagnie noodlottig en in 1792 namen de Staten-Generaal haar bezittingen en schulden over. De bezittingen kregen de naam West-Indische koloniën. De meest roemruchte en nog steeds bezongen krijgsdaad van de West-Indische Compagnie is de verovering in 1628 in de baai van Matancas (Cuba) van de Spaanse zilvervloot door Piet Heyn waarbij ca. 177.000 pond zilver in Nederlandse handen viel.

Hiervan werd 75% uitgekeerd aan de aandeelhouders en de rest gebruikt voor de strijd tegen de Spanjaarden waarmee onder meer het beleg van 's-Hertogenbosch werd gefinancierd. In de euforie van de overwinning zijn er tevens plannen gemaakt om van het buitgemaakte Spaanse zilver munten te slaan met een nieuwe toevoeging aan het omschrift: E CAPTO ARG HISP NOVAE (uit het veroverde zilver van Nieuw-Spanje), echter, onder het motto dat "de minste nieuwichheyt het allerbest is" heeft men toch van deze plannen afgezien. Het veroverde zilver werd over de verschillende munthuizen van de Republiek verspreid en het zilvergeld van het jaar 1629 zal bijna zonder uitzondering uit het buitgemaakte Spaanse zilver zijn vervaardigd.

Door het ontbreken van soevereiniteitsrechten heeft de West-Indische Compagnie, behoudens de noodmunten met het monogram van de Compagnie en geslagen te Pernambuco (1645-1646 en 1654), niet op eigen naam aangemunt en heeft men voor de handel hoofdzakelijk gebruik gemaakt van Spaans-Amerikaanse en Portugese munten, aangevuld met Nederlands geld zoals leeuwendaalders. Behalve van gemunt geld werd voor de slavenhandel in Afrika op grote schaal gebruik gemaakt van kauri's die de VOC uit Azië aanvoerde.

L.

Lit:

Kerkwijk, A.O. van, Triomfpenning en ontwerpen van herdenkingsmunten op het nemen van de Zilvervloot, JMP (1935) 62-92.