Vlaamse nobel
Uit Wiki Munten en papiergeld
Vlaamse nobel, imitatie van de Engelse nobel met vergelijkbare beeldenaar, ingevoerd door Philips de Stoute (1384-1404) in 1388 (7,73 g, 0,99) tegen een koers van 102 groten. Na de revaluatie van 1389 werd de koers 72 groot. In 1416 werden gewicht en gehalte van de Vlaamse nobel verlaagd (6,80 g, 0,98) en de koers teruggebracht tot 60 groot. In 1426 en 1428 werden gewicht en gehalte licht gewijzigd, zonder dat de hoeveelheid fijn goud daardoor noemenswaardig veranderde. Wel liep door de inflatie de koers in groten op: 84 groot in 1426 en 96 groot in 1428. De aanmunting eindigde met de invoering van de Bourgondische unificatie in 1433; Bourgondische Nederlanden.
De Gentse nobels van 1581-1584 (6,84 g, 0,96), werden in eigentijdse bronnen aangeduid als "(nieuwe) Vlaamse nobels". Zij werden tegen dezelfde koers uitgegeven als de "oude" Vlaamse nobels en de toen nog circulerende Engelse nobels: bij emissie voor 24 schellingen en 4 groten (= 7 gulden en 6 stuiver) en spoedig daarna voor 7½ gulden (= 7 gulden en 10 stuiver). In 1586 werd met het plakkaat van Leicester de koers van de Vlaamse nobel teruggebracht tot 6 gulden en 7 stuiver.
De rozenobel van 32 stuks per mark (7,69 g) werd toen op 7 gulden en 9 stuiver gezet. Uit dit plakkaat bleek dat de term Vlaamse nobel ook gebruikt werd voor de recent te Zeeland en Gelderland geslagen nobels, eveneens van 36 stuks per mark (6,84 g). In overeenstemming hiermee is de moderne Engelse numismatische term "Flemish imitative", waarmee alle Nederlandse, voornamelijk 16e-eeuwse navolgingen van de nobel en rozenobel worden bedoeld, onder andere die geslagen te Gorinchem.
Lit.:
Gelder, H.E. van, Aantekeningen bij de Vlaamse muntslag 13841434, ABW (1961) 137-165.