Handelingen

Spaans-Amerika

Uit Wiki Munten en papiergeld

Spaans-Amerika, het gebied van de Nieuwe Wereld dat onder Spaans koloniaal bewind stond. De grondslag voor de omvang van het gebied werd al gelegd in 1494 door het Verdrag van Tordesillas, waarbij Castilië door pauselijke arbitrage tussen Spanje en Portugal het recht kreeg op alle ontdekte en niet-ontdekte gebieden ten westen van de meridiaan 370 mijl ten westen van Kaap Verde, terwijl de rest van Zuid-Amerika (het huidige Brazilië) aan Portugal kwam. Spaans-Amerika was in de 18e eeuw bestuurlijk verdeeld in een viertal onderkoninkrijken, te weten:

1. Nieuw-Spanje, gesticht in 1535, dat bestond uit Mexico (inclusief de huidige Noord-Amerikaanse staten Arizona, Californië, Nevada, Nieuw-Mexico, Texas en Utah), Midden-Amerika, West-Indië en Venezuela. Panama en Venezuela werden hiervan in 1718 afgescheiden en bij het nieuw gevormde onderkoninkrijk Nieuw-Granada ingedeeld.

2. Peru gesticht in 1542, dat het Zuid-Amerika ten westen van de meridiaan 370 mijl ten westen van Kaap Verde omvatte minus Brazilië. In de 17e eeuw viel Guyana af en in 1718 werd het gebied van Colombia bij Nieuw-Granada gevoegd. Voorts werd in 1776 het nieuw gevormde onderkoninkrijk Rio de la Plata van Peru afgescheiden.

3. Nieuw-Granada, oorspronkelijk de benaming van de Colombiaanse kustprovincie Santa Marta, maar na 1526 voor het gehele gebied van Colombia, dat toen de tegenwoordige republieken Colombia en Ecuador omvatte. In 1718 werd het de benaming van een onderkoninkrijk waarvan ook Panama en Venezuela deel uitmaakten. Nieuw-Granada viel in 1810 uiteen. Slechts Colombia (inclusief Panama) heette van 1832-1861 Nieuw-Granada.

4. Rio de la Plata, omvattende Argentinië, Uruguay en Paraguay. Werd in 1776 van Peru afgescheiden.

Doordat de diverse provincies zich eind 18e-begin 19e eeuw successievelijk onafhankelijk verklaarden, hield Spaans-Amerika omstreeks 1820 op te bestaan. Alleen Cuba bleef Spaans tot 1899. De Spanjaarden hebben een groot aantal munthuizen gesticht om eeuwenlang opgepot, maar ook later gedolven goud en zilver te vermunten om het voor uitvoer naar het moederland geschikt te maken (Spanje). Tot aan de mechanisatie in de 18e eeuw geschiedde dat in ruw afgewerkte stukken (mat, peso). De traditionele muntplaatsen waren Mexico, Lima, Potosí, Popayan, Santo Domingo en Santa Fé de Bogota; in de loop van de 18e eeuw zijn hier enkele aan toegevoegd.

Tijdens de opstanden sinds 1810 tegen het Spaanse bewind werd dit gedwongen ook elders tijdelijke muntactiviteiten te ontplooien, die veelal bestonden uit het slaan van noodgeld. Na de val van het Spaanse bewind bleven een aantal munthuizen in de nieuw gevormde onafhankelijke staten operationeel, waaronder die van Cuzco, Lima, Mexico-stad, Nueva Guatemala, Popayan, Santé Fe de Bogota en Santiago de Chile.

W.

Lit.:

Burzio, H.F., Diccionario de Ia moneda Hispanoamericana, Santiago de Chile 1956-1958;

Gil Farres, O., Historia de la moneda Española, Madrid 1959;

Grove, F.W., Coins of Mexico (1536 to the present), New York 1981;

Rodriguez Lorente, J.J., Catálogo de los reales de á dos Españoles, Madrid 1965.