Nijmegen
Uit Wiki Munten en papiergeld
Nijmegen, muntplaats, thans gemeente in de prov. Gelderland, ontstaan als Keltische nederzetting op de hoge Waaloever, was rond het begin van onze jaartelling een belangrijke Bataafse nederzetting waarbij tijdens keizer Augustus (27 v.Chr.-14 n.Chr.) omstreeks 12 v.Chr. een Romeinse castra gevestigd werd. De nederzetting werd in 70 tijdens de Bataafse opstand tegen de Romeinen geheel verwoest.
Daarna werd er tot ca. 120-130 ee Romeins legioen gelegerd en groeide bij de legerplaats een handelsnederzetting die in 104 van keizer Trajanus (98-117) marktrechten verkreeg en ca. 170 een stad werd met als officiële Romeinse naam: Municipium Batavorum.
Er was hier sprake van een geldeconomie zoals uit de vele gevonden munten blijkt. Rond 270 verdween de nederzetting na de invallen van de Franken.
Tijdens de Merovingische periode zijn er tremisses geslagen rond het jaar 600. Karel de Grote (768-814) vestigde er een koninklijk hof, waar in de 9e eeuw misschien Karolingische penningen zijn geslagen.
Het belang van Nijmegen steeg weer in de 12e eeuw en aan het einde van die eeuw is er een koninklijk munthuis gevestigd. In 1230 werd het een vrije Rijksstad met dezelfde rechten als bijvoorbeeld Aken.
Rooms-koning Willem II van Holland verpandde Nijmegen in 1247 aan Otto II van Gelre (1229-1271). Dit pand werd nooit gelost en zo werd Nijmegen een van de vier hoofdsteden van Gelderland, landsheerlijke periode. Nijmegen werd nu een Gelderse muntplaats onder Otto II. Ook zijn opvolgers hebben, met uitzondering van hertog Adolf (1465-1471) die niet aangemunt heeft, tot aan het einde van de zelfstandige Gelderse muntslag in 1538 een munthuis te Nijmegen gehad.
Karel de Stoute opende een jaar na zijn verovering van Gelre een Bourgondische munthuis te Nijmegen (1474) dat werkzaam bleef tot 1483 toen het ten gevolge van de Gelderse opstand verplaatst moest worden naar Zaltbommel.
Na de definitieve verovering van Gelderland door Karel V in 1543, werd er in 1544 weer een Bourgondisch munthuis geopend. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog werd het munthuis, dat sinds 1581 muntte op naam van de Staten, in 1583 van Nijmegen naar het veiliger Harderwijk verplaatst, waarna het daar is gebleven tot de opheffing eind 1806.
Nadat de stad door Parma ingenomen was, is er van 1586-1591 nogmaals een koninklijk munthuis te Nijmegen gevestigd geweest dat gesloten werd toen Maurits de stad veroverde.
In 1457 stelde het stadsbestuur een muntmeester aan die vanwege de schaarste kleingeld moest gaan slaan. De opbrengsten zouden ten goede moeten komen aan de kerk. De oudst bewaard gebleven Nijmeegse stedelijke munt dateert van 1459 of 1460. Na zich aanvankelijk inderdaad beperkt te hebben tot kleingeld, werden er vanaf 1489 eerst stuivers en iets later dubbele stuivers geslagen, gevolgd in 1499 door een goudgulden met de stadspatroon St. Stephanus. Deze muntslag kon zo uitbreiden vanwege het bestuurlijke vacuüm in Gelderland tijdens de Bourgondische-Gelderse oorlogen. In 1523 werd wederom een goudgulden uitgegeven en de stad probeerde zich in te dekken door zich te beroepen op de privileges die hetzelfde waren als die van Aken, waar men wel muntrecht had.
Feit is dat hertog Karel van Egmond en later Karel V tot en met hun rechtsopvolgers de Staten-Generaal de Nijmeegse muntslag als wettig hebben erkend, evenals het Duitse rijk in 1559, hoewel de stadsrechten, ook die van Aken, niet over muntrecht spreken. Wel hebben de Staten-Generaal steeds aangedrongen op het sluiten van de stedelijke munthuizen, maar hier stond steeds een financiële vergoeding tegenover: 3000 gulden per jaar in 1596, 2000 gulden in 1606 en 4000 gulden in 1694.
Nijmegen volgde nog in 1538 het voorbeeld van hertog Karel van Egmond om ook in de Nederlanden zilveren daalders te laten slaan. De productie nam toe in de jaren 50 en 60 van de 16e eeuw toen er naast grote zilveren munten als de karolusdaalder, de stephanusdaalder en de daalder van 30 stuivers volgens de voet van de philipsdaalder ook dubbele en enkele gouden dukaten geslagen werden.
In 1567 werd de productie voortgezet met arend(s)rijksdaalders, gevolgd door aanmuntingen in 1602-1605, die beëindigd werden door het aanvaarden van de afkoopsom. Door het uitbreken van de Dertigjarige Oorlog en de daardoor ontstane inflatie (Kipper- und Wipperzeit) heeft ook Nijmegen in 1619-1620 weer munten geslagen.
In 1685 volgde de stad ook de grote golf van aanmuntingen die overal in Nederland na 1680 plaatsvond en was het munthuis weer actief van 1685-1692. Aan deze productie kwam een einde door het optreden van de Staten- Generaal en in 1694 aanvaardde Nijmegen met de andere steden de jaarlijkse afkoopsom. Alleen in 1703-1704 werd een klein aantal daalders van dertig stuivers geslagen.
Zie voor de overige muntplaatsen in de Nederlanden de lijst muntplaatsen.
Muntheren
Rooms-koningen en keizers | ||
Hendrik VI | 1190-1197 | |
Frederik ll | 1212-1250 | |
Willem van Holland | 1247-1256 |
Graven/hertogen van Gelderland | ||
Otto II | 1248-1271 | |
Reinald I | 1271-1326 | |
Reinald II | 1326-1343 | |
Reinald III | 1343-1361 en 1371 | |
Eduard regent | 1353-1360 | |
Eduard hertog | 1361-1371 | |
Willem I | 1371-1402 | |
Reinald IV | 1402-1423 | |
Arnold | 1423-1465 | |
en 1471-1473 | ||
Karel de Stoute | 1474-1477 | |
Karel van Egmond | 1477-1480? | |
Maria van Bourgondië | 1480-1482 | |
Philips de Schone | 1482-1483 | |
Karel van Egmond | 1492-1538 | |
(zie voor de periode hierna: Bourgondische Nederlanden).
Namen van de Duitse keizers op de stedelijke munten | ||
Karel V | 1519-1556 | (op munten vanaf ca. 1550) |
Ferdinand I | 1556-1564 | |
Maximiliaan II | 1564-1576 | |
Rudolf II | 1576-1612 | |
Ferdinand II | 1619-1637 | (op munten vanaf 1685) |
Aan het begin van de Eerste Wereldoorlog heeft de firma Alfred Dorsemagen te Nijmegen particulier noodgeld uitgegeven met diverse, handgeschreven bedragen.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft de gemeente Nijmegen noodbiljetten laten drukken van 1, 2½ en 10 gulden, maar deze zijn niet in omloop gebracht.
Zie voor de overige plaatsen in de Nederlanden waar papiergeld is uitgegeven de lijst papiergeldplaatsen.
Lit.:
Gelder, H.E. van, De Koninklijke Munt te Nijmegen tot 1248, in Het Valkhof te Nijmegen, Nijmegen 1980, blz. 49-50;
Passon, T., De Stedelijke Munt van Nijmegen 1457-1704, Nijmegen1980.