Ruiterschelling
Uit Wiki Munten en papiergeld
ruiterschelling, of rijderschelling, zilveren munt van aanvankelijk 4,95 g, weldra 4,71 g, een gehalte van 0,583 en een koers van 6 stuiver met op de vz een provincie- of stadswapen met ter weerszijden de waarde 6 S en het omschrift MOneta NOva ARGentea ORDinum c.q. CIVitatis en de provincie- c.q. stadsnaam. Op de kz een naar rechts rijdende geharnaste ruiter, waaraan de munt zijn naam dankt en de spreuk CONCORDIA RES PARVAE CRESCUNT.
Ingevoerd in 1671 door Utrecht, gewest (geslagen 1675-1691) en verder geslagen door de provincies Gelderland, gewest, [[Groningen en Ommelanden en Overijssel en door de steden Deventer, Groningen, Kampen, Nijmegen, Zutphen en Zwolle (op vz VIGILATE ET ORATE). In Friesland zijn in 1682 wel proeven gemaakt (met op vz NISI DOMINUS NOBISCUM), maar tot uitgifte daar is het niet gekomen.
De aanmaak van ruiterschellingen werd in 1692 landelijk gestaakt. Vermeldingen in de numismatische literatuur van latere jaartallen berusten op misverstanden. In 1694 werden de ruiterschellingen (en ook de Zeeuwse hoedjesschellingen) van goede kwaliteit, geslagen vóór ca. 1685, gestempeld met een pijlenbundel ter onderscheiding van de jongere, minderwaardige exemplaren, waarvan de koers tot 5½ stuiver werd verlaagd (zesthalf, klop). Vooruitlopend op de landelijke regeling heeft Deventer volwaardige schellingen nog korte tijd met het stadswapen geklopt.
W.
Lit.:
Gelder, H.E. van, Reductie en stempeling van de schellingen 1692-1694, JMP (1988), 59-86.