Oostenrijk
Uit Wiki Munten en papiergeld
Oostenrijk, thans een bondsrepubliek in Midden-Europa, maar vroeger de benaming van een veel grotere staat die het tegenwoordige Oostenrijk, Hongarije, Tsjechië, Slowakije, Slovenië, Kroatië en Bosnië, benevens delen van Polen, Oekraïne, Roemenië en Italië omvatte en die tot de bezittingen van het Habsburgse huis behoorde. Dit huis was sedert 1440 (uitgezonderd 1742-1745) tevens in het bezit van de Duitse keizerskroon, waardoor het beheer over het oude Oostenrijk en de macht over het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie in handen van dezelfde persoon lagen.
Op 6 augustus 1806 kwam aan deze combinatie een einde toen Frans II afstand deed van zijn waardigheid als Duits keizer. Op 10 augustus 1804 al had hij als Frans I de titel van "keizer van Oostenrijk" aangenomen. Na 1815 zette een politiek aftakelingsproces in dat een eeuw later op de ondergang van het Habsburgse Rijk zou uitlopen waardoor dit zou uiteenvallen in de samenstellende delen. In 1859 viel Lombardije af, in 1866 Venetië. Uit het overgebleven gebied werd in 1867 de dubbelmonarchie Oostenrijk- Hongarije gevormd, die was verdeeld in twee rijksdelen, Cisleithanië (Oostenrijks) en Transleithanië (Hongaars), nagenoeg zelfstandige monarchieën onder één staatshoofd, die zowel keizer van Oostenrijk als koning van Hongarije was.
Door interne spanningen en grote belangentegenstellingen tussen Rusland en Oostenrijk op de Balkan kon de moordaanslag op aartshertog Ferdinand de aanleiding worden tot de Eerste Wereldoorlog. In 1918 viel de dubbelmonarchie uiteen, op 11 november stelde Karel I zijn bevoegdheden ter beschikking zonder formeel af te treden en op 12 november werd de eerste Oostenrijkse republiek uitgeroepen die qua omvang aanmerkelijk kleiner was dan Cisleithanië. Op 1 oktober 1920 werd Oostenrijk een bondsrepubliek met acht bondslanden met elk een eigen bestuur, die zich aanvankelijk Deutsch-Ästerreich noemde om aan te geven dat zij het enige overblijfsel was van het grote keizerrijk en omdat zij hoopte op opneming in het Duitse Rijk, wat door de Geallieerden was verboden.
De daarop volgende jaren kenmerkten zich door grote economische moeilijkheden en interne politieke tegenstellingen, die uiteindelijk zouden leiden tot nauwe betrekkingen met het fascistische Italië en in 1938 tot de "Anschluss" bij Hitler-Duitsland. Oostenrijk ging als deel van het Derde Rijk de Tweede Wereldoorlog in.
Na de Duitse capitulatie werd Oostenrijk door Sovjet-Russische, Amerikaanse, Britse en Franse troepen bezet. De Oostenrijkers kregen een eigen regering die, behalve met betrekking tot bezettingsaangelegenheden, alle normale bevoegdheden bezat. Op 15 mei 1955 werd met de Grote Vier een vredesverdrag getekend, waarbij de bezettingstroepen zich van Oostenrijks grondgebied zouden terugtrekken en Oostenrijk een neutrale republiek werd.
Hoewel de rijksdelen Cis- en Transleithanië grotendeels zelfstandig waren en op hun munten verschillende talen staan, was de munt een van de onderwerpen van gemeenschappelijk beheer. Tot 1857 werd het in 1753 ingevoerde monetaire systeem gehandhaafd: 1 konventionsthaler = 2 konventionsgulden (florin) = 120 kreuzer; (konventionsmunten). Bij de munthervorming van 1857 werd een decimaal stelsel ingevoerd met als munteenheid de gulden, verdeeld in 100 kreuzer (1½ gulden = 1 vereinsthaler). Deze munthervorming was het gevolg van een in 1857 te Wenen gesloten verdrag, waarbij de Noord-Duitse taler in een eenvoudige verhouding met de kleinere Zuid-Duitse en Oostenrijkse guldens werd gebracht. De verschillende Duitse staten kwamen overeen alle de nieuwe vereinsthaler te slaan en als wettig betaalmiddel te aanvaarden, waardoor voor geheel Duitsland en Oostenrijk-Hongarije een zilveren standaard van kracht was geworden. De gouden munt voor het gehele gebied werd de (vereins)krone (11,111 g, 0,900).
In 1866 trad Oostenrijk uit de Duitse Bond van 1815, waardoor in 1867 een nieuwe organisatie van de staat nodig was. Bij de munthervorming van 1892 werd de munteenheid de krone (Hongaars: korona), verdeeld in 100 heller en kwam er een circulatiereeks tot stand volgens het 1-2-(5)- 10-systeem: in brons 1 en 2 heller (1916-1918 ijzer), in nikkel 10 heller (1915-1916 koper-nikkelzink) en 20 heller (1916-1918 ijzer), in zilver 1 en 5 krone en in goud 10, 20 en 100 krone.
De grote inflatie van de jaren twintig verdreef de reeks van 1892, doch het systeem bleef na stabilisatie, aanvankelijk gehandhaafd. Voortaan circuleerden bronzen munten van 100 en 200 kronen, koper-nikkelen munten van 1000 kronen en papiergeld voor de hogere waarden (10.000 kronen = 1 schilling). Een nieuwe munthervorming in 1925 bracht de munteenheid schilling, verdeeld in 100 groschen en denominaties van 1, 2 en 10 groschen, ½, 1, 25 en 100 schilling (de laatste twee van goud). De 100, 200 en 1000 kronenmunten circuleerden nog lang tezamen met hun opvolgers, de munten van 1, 2 en 10 groschen met gelijke beeldenaars.
Voorts werden van 1928 tot en met 1937 zilveren herdenkingsmunten van 2 schilling en van 1934 tot 1936 van 5 schilling uitgegeven. Tijdens de Anschluss (1938) werd Duits geld gebruikt en ook te Wenen geslagen.
Na de Tweede Wereldoorlog werd de opbouw van een nieuwe reeks begonnen vanaf 1946 met zinken munten van 1, 5 en 10 groschen (sinds 1951 in aluminium), aluminium munten van 2 en 50 groschen en 1, 2 en 5 schilling. De reeks werd vanaf 1955 uitgebreid met hogere waarden in zilver. De aluminium munten van 50 groschen en 1 schilling werden vanaf 1959 uitgevoerd in aluminiumbrons en het zilver werd vanaf 1968 vervangen door koper-nikkel, zodat na 1974 alleen de herdenkingsmunten nog in zilver (en later ook in goud) werden uitgevoerd. De kleinste denominaties zijn vrij snel daarna uit het betalingsverkeer verdwenen. Oostenrijk heeft na de Tweede Wereldoorlog veel herdenkingsmunten voor verzamelaars gemaakt in de waarden 25, 50, 100 en 500 schilling. In 2002 werd de euro ingevoerd.
Van 1759 tot en met 1806 gaf de Wiener Stadt-Banco bankbiljetten uit in coupures van 5, 10, 20 (alleen 1759), 25, 50, 100, 500 en 1000 gulden. Van 1811 tot 1814 werd papiergeld uitgegeven door de Privilegierte Vereinigte Einlösungs und Tilgungs Deputation, sinds 1816 door de Oesterreichische National Zettel Bank en van 1825 tot 1864 door de Privilegierte Oesterreichische National-Bank. Het Kaiserliche und Königliche (meestal afgekort tot K.u.K.) Hauptmünzamt gaf in de jaren 1849-1860 muntbiljetten uit van 6 en 10 kreuzer als aanvulling op de munten van gelijke waarde.
Tussen 1850 en 1888 bracht de K.u.K. Staats-Central-Cassa rijksschatkistpapier en van 1866 tot 1888 staatsbankbiljetten in omloop. Van 1880 tot 1922 (de laatste jaren onder Oostenrijks bestuur) was de Oesterreichisch-Ungarische Bank belast met de uitgifte van bankbiljetten, waarvan vele in de jaren 1919-1920 van een overdruk DEUTSCHÄSTERREICH zijn voorzien. De naam van de bank werd in 1922 gewijzigd in Oesterreichische Nationalbank.
In de jaren 1918-1921 hebben de bondslanden papieren noodgeld uitgegeven, in 1944 de geallieerde militaire autoriteiten.
Keizers: | |
Frans I | 1804-1835 |
Ferdinand I | 1835-1848 |
Frans Jozef I | 1848-1916 |
Karel I | 1916-1918 |
W.
Lit.:
Herinek, L., Oesterreichische Münzprägungen von 1740-1969 mit Erganzungen, 1972;
Miller zu Aichholz, V.C. von, Oesterreichische Münzprägungen 1519-1938, Wenen, herziene uitgave 1948;
Pick, A., en R. Richter, Ästerreich, Banknoten und Staatspapiergeld ab 1759, Berlijn 1972;
Probszt, G., Oesterreichische Münz- und Geldgeschichte von den Anfängen bis 1918, Wenen 1973;
Richter, R., Notgeld Ästerreich, Regenstauf 1994.