Handelingen

Chijs, P.O.

Uit Wiki Munten en papiergeld

Chijs, P.O. (Pieter Otto) van der (1802-1867), Nederlands numismaat, begon reeds als kind munten te verzamelen. Zijn wetenschappelijke opleiding in de numismatiek ontving hij te Leiden van Reuvens (1793-1835), hoogleraar archeologie en directeur van het Rijkskabinet van Oudheden, waarin ook de collectie munten en penningen van de universiteit was ondergebracht.

Nog voor zijn promotie in 1828 werd hij benoemd tot assistent van Reuvens.

Zijn eerste numismatische publicatie verscheen in 1829, getiteld: Verhandeling over het nut der beoefening van de algemeene, dat is oude, middeleeuwsche en hedendaagsche Munt- en penningkunde, waarin een numismatische bibliografie was opgenomen.

Van 1833-1843 verscheen zijn Tijdschrift voor algemeene Munt- en penningkunde, het eerste wetenschappelijke numismatische tijdschrift ter wereld.

Na de vroege dood van Reuvens in 1835, werden de munten en penningen in een zelfstandig instituut ondergebracht, het Penningkabinet der Hoogeschool, met Van der Chijs als hoogleraar-directeur. Zijn eerste colleges in de numismatiek gaf hij overigens pas in of vlak voor 1846.

Een belangrijke impuls voor Van der Chijs was de prijsvraag, die Teylers Tweede Genootschap in 1842 uitschreef. Hierin werd een beredeneerde beschrijving en afbeelding gevraagd van "al de munten onzer voormalige Hertogen, Graven, Heeren en Steden, welke in de Nederlanden, in den ruimsten zin des woords, hebben bestaan of zijn geslagen, en wel van de vroegste tijden af tot aan de bevrediging van Gend in het jaar 1576". Van der Chijs was al eerder van plan geweest om het werk van Van Alkemade te verbeteren en opnieuw uit te geven, maar nu voelde hij zich gedwongen om niet alleen de numismatiek van het graafschap Holland tot onderwerp te nemen, maar die van de gehele Nederlanden, voor zover in het huidige koninkrijk gelegen.

Zijn prijsvraagbeantwoording werd, met een latere uitbreiding ervan, in 1846 bekroond met de gouden erepenning. Op basis van deze prijsvraag zou later tussen 1851 en 1866 zijn negendelige standaardwerk over de Nederlandse Middeleeuwse numismatiek (tot 1576) verschijnen, dat nu nog steeds voor een aantal gebieden het enige wetenschappelijke werk van betekenis is. Het belang van het werk van Van der Chijs is drievoudig: hij beschreef en tekende nauwkeurig alle bereikbare exemplaren, hij deed onderzoek naar schriftelijke bronnen en publiceerde die zo uitvoerig mogelijk, en hij probeerde zoveel mogelijk de muntgeschiedenis in te passen in de algemene geschiedenis.

Ondertussen zag hij kans om, naast het bezoeken van alle belangrijke collecties in Nederland en het schrijven aan zijn grote werk, ook nog de collectie van het Penningkabinet van de Leidse universiteit zeer sterk uit te breiden. Hierdoor werd de bescheiden klassieke verzameling van Reuvens veranderd in een belangrijke algemene collectie waarbij de moderne munten en het papiergeld niet werden vergeten.

De opbouw van de verzameling blijkt het beste uit de door hem in 1867 gepubliceerde catalogus.

Het zoeken naar aanwinsten voor het Leidse kabinet ging overigens niet altijd in goede harmonie met de directeur van het Koninklijk Penningkabinet.

De concurrentie tussen beide instellingen was groot en Van der Chijs had volgens tijdgenoten bepaald een moeilijk karakter.

Lit.: Meijer, J. F. G., Levensbericht van Dr. Pieter Otto van der Chijs, Handelingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde (1868).