Dukaat
Uit Wiki Munten en papiergeld
dukaat, benaming voor een van de 13e tot in de 20e eeuw geslagen muntstuk van vrijwel zuiver goud en een gewicht van ongeveer 3,5 gram. De naam (ducato = hertogelijke munt) schijnt voor gouden munten het eerst gebruikt te zijn voor de zecchino die in 1284 door de Doge (= hertog) van Venetië werd ingevoerd in navolging van de Florentijnse gulden van 1252. Al in de 14e eeuw werden echter, zowel in Italië als elders in Europa, alle goudstukken van bovengenoemd gewicht en gehalte dukaat genoemd, terwijl de naam gulden of goudgulden in West- en Midden- Europa bleef voorbehouden aan de daar geslagen navolgingen van lager gewicht en gehalte.
De Italiaanse dukaten werden in grote aantallen geslagen en vervulden een belangrijke functie als handelsmunt in het internationaal verkeer, de Venetiaanse vooral in de landen rondom het oostelijk bekken van de Middellandse Zee, de Florentijnse in Europa. Tegen het einde van de Middeleeuwen werden ze echter in het Duitse Rijk en in de Nederlanden verdrongen door goudstukken van dezelfde waarde, doch andere beeldenaar: de dukaten van de koningen van Hongarije, toen in het bezit van de rijkste goudmijnen van Europa ( Hongaarse dukaat ) en die van Ferdinand en Isabella van Spanje, die beschikten over het goud van de Nieuwe Wereld ( Spaanse dukaat ). In het midden van de 16e eeuw werden door diverse vorsten, ook door enkele Nederlandse heren, dukaten geslagen naar Hongaars model. De Reichsmünzordnung van 1559 legaliseerde dit door de dukaat naast de traditionele goudgulden als rijksmunt te erkennen.
Door vorsten en steden zijn dan ook tot in de 19e eeuw veelvuldig dukaten uitgegeven met al of niet van de Hongaarse afgeleide beeldenaars, deels voor export, deels voor representatieve doeleinden. Daartoe behoren ook de dukaten die door de bisschoppen van Luik, tot 1794 Duitse rijksvorsten, tot in de 18e eeuw in klein aantal zijn geslagen.
In de Zuidelijke Nederlanden zijn dukaten (en dubbele dukaten) verder alleen in de jaren 1599-1611 door de aartshertogen Albert en Isabella uitgegeven: de beeldenaar met aanziende borstbeelden is van de Spaanse dukaat afgeleid. Oneigenlijk werd ook de halve Bourgondische nobel van 1487 dukaat genoemd.
Veel belangrijker werd de dukaat in de Noordelijke Nederlanden. Na 1580 zijn door verschillende van de onafhankelijk geworden gewesten en steden dukaten van Hongaars type benevens dubbele en enkele dukaten van Spaans type geslagen, wat voortduurde tot kort na 1600.
In de voor alle provincies van de jonge Republiek geldende muntwet van 1586 werd, in aansluiting met de praktijk in het Duitse Rijk, de dukaat als voornaamste gouden munt aanvaard en werd een nieuwe beeldenaar ingevoerd, die in wezen tot op heden in Nederland gehandhaafd is.
Deze Nederlandse dukaat (sedert 1606 zijn er ook dubbele dukaten van overeenkomstig type) heeft op de vz een staande geharnaste ridder - een herinnering aan de geharnaste koning op de Hongaarse dukaten - met een pijlenbundel als symbool van de samenwerking en als omschrift (in het Latijn) "Eendracht maakt kleine dingen groot". Op de kz staat in een versierd vierkant - mogelijk geïnspireerd door de toen hier te lande bekend geworden Marokkaanse dinars met tekst in vierkant op beide zijden - waarin sterk verkort in het Latijn staat "Munt van de Staten der Verenigde Nederlanden volgens de wet van het (Duitse) Rijk"; Belgium. In de munthuizen van de steden werd aanvankelijk een enigszins afwijkende tekst en voorstelling, de keizer in plaats van de ridder, gebruikt.
Dukaten en dubbele dukaten van het bovenstaande type, dat slechts omstreeks 1700 wat gemoderniseerd werd, zijn tot het einde van de Republiek in alle provinciale munthuizen behalve Groningen en in de munthuizen van Deventer, Kampen en Zwolle in enorme aantallen geslagen. Maar al sedert het begin van de 17e eeuw werden ze in het binnenlands verkeer slechts in zeer beperkte mate gebruikt: zij werden vooral geslagen om als handelsmunt uitgevoerd te worden, voornamelijk naar Oost-Europa en naar Oost-Azië.
Vooral die aanhoudende vraag uit het buitenland heeft ervoor gezorgd dat de dukaat ook na de Republiek als munt van het Koninkrijk gehandhaafd werd. Nadat onder koning Lodewijk voorbijgaand dukaten met borstbeeld en wapen waren geslagen, herstelde de Muntwet van 1816 het oude type; slechts werd op de kz de verwijzing naar de Staten vervangen door de vermelding van het Koninkrijk der Nederlanden.
Omdat de munt geen binnenlands betaalmiddel was, bleef een waarde- aanduiding ontbreken. De specificatie werd vastgesteld op gewicht 3,494 gram en gehalte 0,983.
Inderdaad bleef de vraag uit het buitenland lange tijd onverminderd aanhouden. Zelfs zijn grote aantallen van gelijk gewicht en gehalte elders nageslagen, o.a. tot 1849 in de Russische Munt. In de loop van de 19e eeuw nam het gebruik van Nederlandse dukaten als betaalmiddel in verre landen geleidelijk af en in de 20e eeuw kwam de vraag voornamelijk uit Nederlandsch-Indië, waarheen in 1937 de laatste dukaten werden verzonden.
Ook de Muntwet van 1948 hield de mogelijkheid open voor particulieren om dukaten te laten slaan maar hiervan is sinds 1960 nog slechts op beperkte schaal gebruik gemaakt voor verkoop aan verzamelaars en beleggers. In 1982 is het recht van vrije aanmunting voor particulieren afgeschaft en thans verkoopt de Munt nog slechts voor rekening van de Staat der Nederlanden dukaten en, na een wetswijziging van 1987, ook dubbele dukaten. Ter gelegenheid van het 400-jarig bestaan van de Nederlandse dukaat is in 1986 de uitvoering van de beeldenaar herzien, waardoor hij meer bij het oorspronkelijke type aansluit; dukaat, zilveren.
A.S.
Lit.: Gelder, H. Enno van, Geschiedenis van de dukaat. In: Muntverslag over het jaar 1949, 's-Gravenhage 1951; Jasek, D.F., Gold ducats of the Netherlands, volume 1, (Gelderland en diverse heerlijkheden en steden), z.p., 2015; Scheffers, A. A. J., De Nederlandse dukaat (1586-1986), Naarden 1986.