Handelingen

Opstalboom

Uit Wiki Munten en papiergeld

Opstalboom, statuut van de, een in september 1323 in Westergo opgestelde verordening, later ook geratificeerd door Oostergo en in 1361 geïncorporeerd in het Groningse recht. De oudste overgeleverde teksten, in Fries en Latijn, dateren overigens pas van ca. 1480. Het betekende de ratificering van richtlijnen die de Bond van Friese landen eerder (rond 1302?) ter unificatie van het Friese recht had uitgevaardigd. Dit laatste geschiedde onder de zgn. Opstalboom, een oude gerichtseik, bij Aurich waar Friese afgevaardigden jaarlijks na Pinksteren bijeen kwamen voor wetgeving en rechtspraak.

Artikel 22 van dit statuut bevat een financiële paragraaf waarin een Friese monetaire unie wordt geregeld. Het stelt vast:

1. welke muntenwettig betaalmiddel zijn;

2. hun nominale waarde (waarschijnlijk conform de intrinsieke waarde uit ca. 1302);

3. muntmisdrijven worden bestraft als diefstal; en

4. niet genoemde munten zijn van de officiële circulatie uitgesloten.

De toegelaten munten zijn: Tourse groot, Engelse sterling, Westfaalse Brabantse en Hollandse penningen, twee niet met zekerheid geïdentificeerde muntsoorten: de hailing en het kopken, en voorts de ridder en de vlieger.

De koers is (niet geheel eenduidig) uitgedrukt ten opzichte van de sterling:

12 pennies = 4 groten = 15 Westfaalse penningen;

3 pennies = 1 groot = 4 Westfaalse penningen;

1 sterling = Vi ridder of vlieger = 2 hallingen = 3 Brabantse penningen = 5 kopkens = 17 kleine penningen.

G.

Lit.:

Henstra, D.J., The Evolution of the Money Standard in Medieval Frisia, Groningen/Hilversum 2000.

Meijering, H.D., De Willekeuren van de Opstalboom (1323); een filologisch-historische monografie, Amsterdam 1974.