Harderwijk
Uit Wiki Munten en papiergeld
Harderwijk, muntplaats in de provincie Gelderland, kreeg in 1231 stadsrechten van Otto II. Nam van 1285-1628 een belangrijke plaats in de Hanze in, maar kwam in de 16e eeuw door verzanding van het aangrenzende deel van de Zuiderzee en de grote stadsbrand van 1502 in verval. Incidenteel werd te Harderwijk gemunt door de Gelderse hertogen Reinald III (1343-1361 en 1371) en Willem I (1371-1402). Bovendien is te Harderwijk en Arnhem door Alianora, weduwe van Reinald II, munt geslagen in haar weduwgoed, de Veluwe (1343-1355). Onder Arnold van Hoorne (1371-1378), bisschop van Utrecht, die tijdelijk de Veluwe in bezit (of in pand) had, is ca. 1375 te Harderwijk gemunt (groten en onderdelen daarvan).
In 1503 kreeg Harderwijk van de Gelderse hertog Karel van Egmond het privilege kleingeld te slaan tot herstel van de door de stadsbrand geleden schade, doch er zijn geen munten bekend die erop duiden, dat de stad van dit privilege gebruik heeft gemaakt.
Graaf Willem IV van den Bergh verplaatste wegens oorlogsgevaar zijn muntbedrijf van 's- Heerenberg naar Harderwijk (1582-1583), waar door Catharina Fleming en Jan Schevichaven (mmt. granaatappel) o.a. de zilveren rijderdaalder 1582 werd geslagen.
In 1583 werd de Gelderse provinciale munt, die voordien te Nijmegen was gevestigd, wegens oorlogsgevaar naar Harderwijk verplaatst, waar zij tot 1806 actief bleef.
In de 18e eeuw zijn te Harderwijk enkele aanmuntingen voor de provincies Groningen en Overijssel uitgevoerd, omdat zij wel een aandeel in de verplichte aanmunting hadden, maar op dat moment niet over een eigen munthuis beschikten.
Voor Groningen zijn te Harderwijk gemunt: pijlstuiver 1738 en 1765, duiten 1770-1772 en hele en halve gouden rijder 1761, terwijl voor Overijssel in 1760 en 1761 hele en halve gouden rijders werden vervaardigd. Zie voor de overige muntplaatsen in de Nederlanden de lijst muntplaatsen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werden in de kantine van het kamp voor de Belgische geïnterneerde vluchtelingen speciale betaalbonnen gebruikt. In het begin van de Tweede Wereldoorlog werden door het gemeentebestuur noodbiljetten (noodgeld) uitgegeven, gedateerd 13 mei 1940.
Zie voor de overige plaatsen in de Nederlanden waar papiergeld is uitgegeven de lijst papiergeldplaatsen.
W.
Lit.: Tangelder, F.B.M., Muntheer en muntmeester, een studie over het Berghse muntprivilege in de tweede helft der zestiende eeuw, Arnhem 1955.