Dukaat, zilveren
Uit Wiki Munten en papiergeld
dukaat, zilveren, door het publiek altijd rijksdaalder genoemd, werd in 1659 samen met de ducaton ingevoerd om het binnenstromende Zuidnederlandse grote zilvergeld een halt toe te roepen. De zilveren dukaat had hetzelfde gewicht en gehalte als de patagon (28,25 gram; 0,873), alleen de beeldenaars werden aangepast aan de Noordnederlandse traditie. Op de vz kwam een staande ridder te staan, net zoals op de gouden dukaat, waaraan de officiële naam ontleend is.
De ridder houdt het provinciale wapen voor zich. Op de kz staat het wapen van de Staten-Generaal (generaliteitswapen), om aan te geven dat het om een generaliteitsmunt gaat. De koers bij uitgifte was 50 stuiver (= 2½ gulden), hetgeen tot 1659 de koers van de Nederlandse rijksdaalder was en waardoor het publiek de munt zijn naam rijksdaalder gaf. In 1672 verhoogden de Staten van Zeeland de koers eigenmachtig tot 51 stuiver omdat de muntvoet van het circulerende geld lager lag en de zilveren dukaat alleen maar geschikt werd voor de export, zoals in de overige provincies bleek. Om de zilveren dukaat voor de binnenlandse markt te kunnen blijven produceren, werd de koers in 1747 op 52 stuiver gebracht en in 1762 op 53 stuiver. Aangezien de Staten van Zeeland zich garant stelden voor deze hogere koers, circuleerden de "Zeeuwse rijksdaalders" door de gehele Republiek, terwijl de rijksdaalders of zilveren dukaten van de munthuizen uit de andere provincies alleen voor de export geslagen werden.
In 1762 voegden de Staten van Zeeland munten van ¼ en 1/8 dukaat toe aan de reeks van de hele en de halve dukaat. De 1/8 zilveren dukaat stond bekend onder de naam "pietje". Hoewel de Staten- Generaal het niet eens waren met de emissie, moest men de productie bij gebrek aan sancties oogluikend toestaan.
De zilveren dukaat bleef tijdens het koninkrijk Holland (Holland, koninkrijk) gehandhaafd als negotiepenning of exportmunt en werd in 1816 opgenomen in de muntwet van het Koninkrijk, maar verdween daaruit weer in 1847, omdat de aanmaak alleen in 1815 en 1816 had plaats gevonden. De "Zeeuwse rijksdaalder" was nog steeds in omloop, toen tegen de koers van 52 stuiver, die sinds 1800 ook wettelijk voor de gehele Bataafse Republiek gold. Deze koers werd onder Willem I weer teruggebracht tot 50 stuiver. Bij de grote geldsanering in 1846-1847 bleek dat de Zeeuwse rijksdaalder met een aandeel van ruim 30% van de circulatie de belangrijkste denominatie in het binnenlandse geldverkeer is geweest.
In 1987 werd de zilveren dukaat als verzamelaarsmunt weer in de Muntwet opgenomen als munt zonder de hoedanigheid van wettig betaalmiddel.
De bij de Muntwet van 1839 ingevoerde rijksdaalder van het koninkrijk kan als een voortzetting van de zilveren dukaat worden beschouwd.
Lit.: Beek, B. van, Nogmaals de zilveren dukaat, De Beeldenaar (1988) 243-245; Meer, G. van der, Emoties rond de kwart en achtste zilveren dukaten van 1762, JMP( 1983) 31-57; Wiel, H. J. van der, Zilveren dukaten van Utrecht, JMP (1964) 1-16.