Handelingen

Wilhelmusgulden

Uit Wiki Munten en papiergeld

Versie door (gebruikersnaam verwijderd) op 15 jan 2017 om 23:22
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Wilhelmusgulden holland.jpg

wilhelmusgulden, benaming voor (onder meer)

1. gouden gulden (ook Dordrechtse gulden genaamd), ter waarde van (later) 30 groot, ingevoerd onder Willem V, graaf van Holland (1350-1389) in 1378 en aangemunt tot 1388. Van hetzelfde gewicht (3,50 g) en aanvankelijk ook van hetzelfde hoge gehalte als de Rijnse gulden; het gehalte is evenwel geleidelijk teruggebracht tot 0,791. De beeldenaars zijn ontleend aan twee verschillende guldens van Ruprecht, paltsgraaf aan de Rijn: vz een staande hertog tussen de Hollandse leeuw en het Beierse wapen; kz het wapen van Beieren-Holland in een achtpas.

Onder Willem VI, graaf van Holland (1404-1417) is bij ordonnanties van 8 december 1405 en van 19 april 1411 eveneens een gulden ter waarde van 30 groot voorgeschreven (gew. 3,5 g, geh. 0,687, resp. 0,611). Aangezien deze guldens niet teruggevonden zijn, is niet bekend of ze daadwerkelijk zijn aangemunt; evenmin zijn de beeldenaars ervan bekend.

2. gulden (ook nye gulden genaamd) ter waarde van 32 Gelderse groot, ingevoerd onder Willem I, hertog van Gelre (1371-1402), ca. 1380 en tot aan 1402 geslagen te Arnhem en Nijmegen. Gew. 3,5 g, aanvankelijk van hoog gehalte (0,875), later van veel lager gehalte (0,500) en sindsdien ook lichte gulden genaamd. De beeldenaars en de titulatuur zijn tussen 1380 en 1402 (ook in 1393, toen Willem tevens hertog van Gulik werd) onveranderd gebleven: vz de hertog onder een gotische troonhemel met voor zich het Gelderse wapen, kz twee naast elkaar geplaatste wapens; met een dubbele adelaar (links) en een klimmende leeuw (rechts) in een zespas.

J.S.

Lit.:

Gelder, H. Enno van, Koopmansgeld, goed geld, gouden geld, JMP(1980) 141-144;

idem, Oost-Nederlands geld omstreeks 1400, JMP (1980) 45-66;

idem, Nieuwe guldens, Arnhemse guldens, Rijnse guldens enzovoort, in: D.E.H, de Boer, J.W. Marsilje, De Nederlanden in de late Middeleeuwen, Utrecht 1987, blz. 354-362.