Handelingen

Utrecht, stad

Uit Wiki Munten en papiergeld

Versie door MyWikiAdminEnc (overleg | bijdragen) op 15 jan 2017 om 23:21 (1 versie geïmporteerd)

Utrecht, stad, de monetaire activiteiten van het stadsbestuur in de Middeleeuwen beperkten zich aanvankelijk tot de gebruikelijke waarschuwingen tegen slechte muntsoorten en het incidenteel opstellen van koerslijsten ten behoeve van de circulatie. Omstreeks 1375 begon de stad met het laten slaan van kleingeld voor dagelijks gebruik, in aanvulling op de bisschoppelijke muntslag, wat naar alle waarschijnlijkheid door de bisschop stilzwijgend getolereerd werd omdat het slaan van kleingeld voor de dagelijkse behoefte toch niet lonend was.

Het betrof zilveren muntjes van 1/8 groot, die ook wel hollandse (Hollandse penning) werden genoemd. Hiervan zijn twee typen bewaard gebleven, beide met de afbeelding van de stadspatroon St. Maarten op de vz en een kruis op de kz en de naam van de stad in de vorm van afkortingen van CIVITAS TRAIECTENSIS. In 1389 verscheen een reeks van een halve, een kwart en een achtste groot, nu met het stadswapen op de vz: rechtsgeschuind zilver en rood (zilver rechtsboven en rood linksonder in moderne termen). Een aantal munten van deze emissie is geklopt met de letter V (klop A 24). Deze emissie is vermeld in het Buurspraakboek (begonnen in 1385) van de stad.

Omstreeks 1390 verscheen er een nieuwe emissie van een kwart en een achtste groot, nu met het opschrift DENARIVS PAVPERVM TR, armenpenning van Utrecht, dat op de volgende emissie van ca. 1400-1420, geheel afwijkend van de traditie, in het Nederlands voorkomt: DIT IS DER ARMEN PE(N). Van de kwart groot met de Nederlandse tekst bestaan verschillende emissies.

In 1460 werd de bisschoppelijke muntmeester opdracht gegeven een stedelijke hele en halve wit te slaan, wederom met Nederlandstalige omschriften. Deze emissie liep tot 1469. In 1478 verschenen er gedateerde muters van 2 wit. In 1483 werd tijdens de anti-Bourgondische opstand tegen de bisschop David van Bourgondië, met Engelbert van Kleef, de latere graaf van Nevers, als ruwaard, door de stad voor het eerst groter geld uitgegeven: een hele en halve stuiver met St. Maarten te paard. Hiervan is alleen de hele stuiver teruggevonden. Deze emissie is geslagen door de voormalige bisschoppelijke muntmeester Lodewijk van Levendael, die de partij van de opstandelingen had gekozen.

De volgende emissie van 1509 omvatte weer het tot dan gebruikelijke kleingeld in de vorm van een duit met op de vz wederom St. Maarten te paard en op de kz een engel met het stadswapen voor zich. Tijdens de Bourgondisch-Gelderse oorlog heeft de stad Utrecht in 1511 de Gelderse kant gekozen. Hierdoor kwamen er Gelderse troepen in de stad en heeft de Gelderse muntmeester Nicolaas Nijber guldens en zilveren munten van 4 en 2 braspenning geslagen op naam van hertog Karel van Egmond met St. Maarten te paard. Op de munt van 4 braspenning wordt ook de stad in het omschrift vermeld: MONE CIVITAT TRAIECT.

In 1523 kwam de stad met een geheel koperen duit, een primeur voor de Noordelijke Nederlanden. De daaropvolgende emissie van 1527 bestond uit een muter, witten van verschillend type en mogelijk een halve wit, daarna gevolgd door kleine duitkens van 1/8 Utrechtse stuiver of 1/48 Bourgondische stuiver (deze duitkens waren dus gelijk aan de Vlaamse mijt), die vanwege het ontbreken van een munthuis te Utrecht in 1538 te Antwerpen zijn geslagen. Ook in 1542 zijn er munten voor Utrecht elders geslagen, ditmaal te Dordrecht.

Toen er in 1577 wederom te weinig kleingeld in de stad was, werd de koninklijke muntmeester te Utrecht in 1578 met toestemming uit Brussel gemachtigd om voor de stad stuivers, halve stuivers, oorden en duiten te slaan. Aan deze emissie werd ook een penning toegevoegd. Net zoals bij de muntslag in andere plaatsen in de opstandige gewesten zat als extra motief nu ook winstbejag achter het verzoek, om op die manier de door de oorlog noodlijdend geworden stadsfinanciën te versterken. De penningen van deze emissie zijn niet teruggevonden, dus zijn ze mogelijk niet geslagen. Aan het einde van het jaar 1578 gaat de stad zelfs over tot het slaan van daalders, maar dat werd onder druk van de Staten van Utrecht na het slaan van vijftig stuks stopgezet.

De emissies van 1582, 1627 en 1665 bevatten nog stuivers en onderdelen, maar daarna zijn er tot 1794 alleen duiten geslagen. De stad benoemde als muntmeester meestal de bisschoppelijke, later provinciale muntmeester. De uitzonderingen uit de periode 1478-1527 staan in De Noord- en Zuid-Nederlandse muntmeesters vermeld.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft het gemeentebestuur wel noodbiljetten (noodgeld) laten drukken, gedateerd 12 mei 1940, maar deze zijn niet in omloop gebracht. Zie voor de plaatsen in de Nederlanden waar papiergeld is uitgegeven de lijst papiergeldplaatsen.


Lit.:

Gelder, H.E. van, Klein geld, grof geld, munten van de Nederlandse steden, 's-Gravenhage 1974;

Pietersen, F., Munten van de stad Utrecht, Utrecht 1978;

Toele, A., en H. Jacobi, Het noodgeld van Nederland in de Tweede Wereldoorlog 1940-1945, Leiden 1996, blz. 265-267.


  • Utrecht stad armenpenning.jpg
  • Utrecht stad duit 1791.jpg
  • Utrecht stad stuiver 1511.jpg
  • Utrecht wit 1460 1469.jpg