Handelingen

Romeinse muntwezen

Uit Wiki Munten en papiergeld

The printable version is no longer supported and may have rendering errors. Please update your browser bookmarks and please use the default browser print function instead.

Romeinse muntwezen, de Romeinse geschiedenis wordt traditioneel onderverdeeld in drie grote periodes: de koningstijd (ca. 750-510 v.Chr.), de republiek (510-27 v.Chr.) en de keizertijd (27 v.Chr.476 na Chr.). Rome evolueerde van een klein landbouwersdorp naar een stadstaat, waarvan het territorium zich steeds uitbreidde, om uiteindelijk uit te groeien tot een echt wereldrijk, dat delen van drie continenten omvatte.

De republiek

Al gebruikten de Romeinen voor het laatst in de 5e eeuw v.Chr. koper en vee als waardemeter en misschien wel als betalingsmiddel, toch dateren de eerste Romeinse munten pas uit de jaren 310-300 v.Chr. Van een regelmatige muntslag in zilver en brons is pas sprake sinds ca. 270 v.Chr. Die eerste munten omvatten twee duidelijk verschillende reeksen. Enerzijds de geslagen zilveren didrachmen en bronzen muntjes, die Grieks geïnspireerd zijn en vermoedelijk ook aanvankelijk in steden als Napels en Metapontum werden geslagen. Zij circuleerden voornamelijk in Zuid-Italië maar hun precieze economische rol is zeer onduidelijk. Anderzijds werden gegoten bronzen staven van ca. 1500 g (aes signatum) en gegoten bronzen munten (aes grave) uitgegeven. Zij circuleerden in de directe omgeving van Rome.

De zilveren didrachmen werden aangemunt tot op het einde van de 3e eeuw v.Chr. Voor- en keerzijdeafbeeldingen wisselden regelmatig (Mars/paardenhoofd, Hercules/wolvin, dubbelhoofd van de Dioscuren/vierspan); op de kz staat steeds ROMANO en later ROMA. Op de gegoten bronzen munten worden Romeinse goden en hun attributen afgebeeld en komen waardetekens voor (zie hieronder).

Tijdens de Tweede Punische oorlog (218-201), de grote oorlog tegen Carthago, werd het Romeinse muntwezen grondig hervormd. Enerzijds werden de bronzen munten na herhaalde gewichtsverlagingen niet meer gegoten, maar geslagen en anderzijds werd het naar Grieks voorbeeld opgevatte zilvergeld ca. 212 vervangen door een nieuwe zilveren munt, de denarius. De meest gebruikte denominaties en hun waardemerken zijn dan de volgende:


Ca. 141 werd de waarde van de denarius op 16 as gebracht en veranderde het waardeteken in XVI. Behalve deze zilveren munt werd ook nog tot ca. 170 v.Chr. de zilveren victoriatus, genoemd naar de Victoria op de kz, aangemunt. Deze denominatie, met driekwart van het gewicht van de denarius, werd gebruikt voor betalingen (soldij?) in Zuid-Italië en Sicilië en had een lager zilvergehalte (ca. 80% i.p.v. 95%) om aan te kunnen sluiten bij de daar gangbare drachme.

Gouden munten werden tijdens de republiek slechts bij uitzondering aangemunt. De gouden aureus werd pas in grote hoeveelheden geslagen onder Julius Caesar (46-44 v.Chr.). Op de vz van de denarius, de belangrijkste munt uit het muntsysteem, werd oorspronkelijk steeds het gehelmde hoofd van Roma afgebeeld en op de kz de Dioscuren te paard. Sinds het einde van de 2e eeuw v.Chr. groeide de invloed van de muntmeesters (de tresviri auro argento aere flando feriundo) op de muntvoorstellingen en treffen we mythische of historische taferelen, die betrekking hebben op hun familiegeschiedenis, aan. De bronzen as droeg gedurende lange tijd het Janusportret op de vz en een scheepsboeg op de kz. Onder Julius Caesar verscheen voor het eerst het portret van een nog levend staatsman op de munten.

De vroege keizertijd

Na de dood van Caesar (44 v.Chr.) en de lange machtsstrijd die hierop volgde, zal de alleenheerschappij over het Romeinse rijk uiteindelijk in handen van Octavianus-Augustus belanden; met hem begint de keizertijd (27 v.Chr.). Het muntwezen werd geleidelijk hervormd. Behalve het regelmatig aanmunten van de gouden aureus en de zilveren denarius, hervatte Augustus ook de bronzen muntslag, gestaakt ca. 80 v.Chr. Behalve munten van roodkoper (as en quadrans) werden nu ook munten in geelkoper of messing vervaardigd (sestertius, dupondius en semis). Hun onderlinge verhouding is als volgt (zie tabel).

Rome was gedurende de eerste twee eeuwen het belangrijkste muntatelier. Daarnaast speelde voornamelijk Lyon een belangrijke rol; hier werd goud en zilver aangemunt tot onder de regering van Nero (64) en koper tot onder Titus (79-81). Pas in de 3e eeuw werden enkele ateliers in de provincie, meestal gelegen nabij de door vreemde volkeren bedreigde grenzen, geopend (Keulen, Trier, Viminacium - Widin in Servië -, Antiochië).

De keizer en zijn ambtenaren (de a rationibus of minister van financiën, de procurator monetae of directeur van het munthuis) waren verantwoordelijk voor de muntslag. Toch dragen de bronzen munten op de kz gewoonlijk de letters SC. Zij staan voor Senatus Consulto d.w.z. dat ze geslagen werden bij besluit van de senaat; vermoedelijk gaat het hier slechts om een beleefdheidsformule ter attentie van deze instelling, samengesteld uit de meest vermogende Romeinse burgers, die zich zeker bij de aanvang van de keizertijd - kritisch opstelden tegenover de haast onbegrensde macht van de keizer.

De Romeinse keizersmunten dragen bijna altijd het portret van de vorst op de vz. Op de kz treffen we een uitgebreid gamma personificaties of goden naast allusies op keizerlijke overwinningen en weldaden aan.

De 3e eeuw

Dit strakke en goed functionerende systeem werd in de 3e eeuw stelselmatig afgebroken. Een typisch fenomeen uit die tijd is de haast continue daling van het zilvergehalte van de denarius. Terwijl deze munt onder Nero nog 93% zilver bevatte was dit gehalte reeds tot 50% gedaald onder keizer Caracalla (211-217).

Die daling was het gevolg van een gebrek aan zilver veroorzaakt door de uitputting van belangrijke Spaanse zilvermijnen op het einde van de 2e eeuw en de steeds stijgende militaire uitgaven te wijten aan de verhoogde dreiging van de Germanen in het westen en de Parthen in het oosten. De toename van het aantal soldaten en een verhoging van de soldij samengaand met een gehalteverlaging van de munt, leidden uiteindelijk tot een versnelde stijging van de prijzen (inflatie). Hierdoor kwamen de staatsfinanciën in een steeds benardere positie. Om de extra kosten te dekken werd steeds weer zilver aan de gangbare munten onttrokken.

Uiteindelijk werd de denarius geleidelijk vervangen door een nieuwe munt: de antoninianus (ingevoerd in 215 door Caracalla), die sedert ca. 240 na Chr. de muntcirculatie domineerde. Deze nieuwe denominatie was twee denarii waard, maar had oorspronkelijk slechts het gewicht van anderhalve denarius. Het voordeel voor de Romeinse staat was duidelijk. De antoninianus dreef wel de denarius uit de circulatie. Onder de regering van Gallienus (260-268) bevatte de antoninianus nog slechts 3% zilver; alleen een dun laagje zilver of tin kon de schijn vooreen tijdje nog hoog houden! Die totale ontreddering van het muntsysteem, nog in de hand gewerkt door een gehalte- en gewichtsverlaging van de gouden munt, zette zich gedurende de gehele tweede helft van de 3e eeuw voort. Keizers als Postumus (tegenkeizer van 260-269) en Aurelianus (270-275) trachtten het tij te keren maar slaagden hierin niet.

Het verdwijnen van het Gallische keizerrijk, dat bestond van 260 tot 274 en nog enige stabiliteit in onze streken kon handhaven, leidde tot het ontstaan van een machtsvacuüm waarbij de invloed van Germaanse invallers, lokale heren en leiders waarschijnlijk groter was dan die van de keizerlijke autoriteiten. Deze algemene, verwarde toestand in het laatste kwart van de 3e eeuw wordt mooi weerspiegeld in de muntcirculatie: officiële munten verdwijnen uit de omloop; ze worden opgepot en omgesmolten voor het vervaardigen van steeds kleiner wordende nabootsingen van zeer primitieve makelij, die als noodgeld circuleerden in het Gallië van boven de Loire.

De late keizertijd

Met de invoering van een viermansbewind (de tetrarchie) en verregaande administratieve hervormingen, trachtte keizer Diocletianus vanaf 293 zijn greep op het Romeinse rijk weer te verstevigen. Vier keizers, gesteund door een enorm administratief apparaat, zouden elk een deel (een prefectuur) van het rijk besturen. Ook de muntslag ontsnapte niet aan Diocletianus' hervormingsdrang.

Over het gehele rijk verspreid werden nieuwe of vernieuwde muntateliers opgezet, zoals in Trier, Lyon, Ticinum, Aquileia, enz. Zij stonden in voor de productie van gouden, zilveren en biljoenen (koper met een zeer laag zilvergehalte) munten. In alle ateliers werden exact dezelfde munten uitgegeven; ze verschilden in de meeste gevallen slechts door een klein ateliermerk in de afsnede van de munt.

Er waren nu vier officiële keizers maar hun portretten op de munten verschilden nauwelijks; ook de keerzijde-afbeeldingen op de munten bleven jaren lang precies dezelfde. Die geforceerde eenheid moest de burger een gevoel van zekerheid geven en stabiliteit suggereren die er eigenlijk niet was. Politieke verscheurdheid en een voorthollende inflatie in de 4e eeuw, afgewisseld met invallen van vreemde volkeren, leidden onder meer tot financiële moeilijkheden en nijpend geldgebrek van staatswege. De biljoenen munten werden herhaaldelijk gedevalueerd; ze werden steeds kleiner en halverwege de eeuw verdween het laatste zilver uit het metaal. Bij elke gehalteverlaging werd een nieuwe muntenreeks met een geheel nieuwe keerzijdevoorstelling ingevoerd.

Daarom is de 4e eeuw, zeker op monetair vlak, voor ons er één van verwarring met tientallen op elkaar volgende muntenreeksen, waarvan noch de antieke naam, noch de exacte onderlinge waardeverhoudingen ons zijn overgeleverd. De munten uit de periode 294-348 worden gewoonlijk aangeduid met de naam follis of nummus; die van na deze datum met de volledig conventionele aanduiding van Aes-1, -2, -3 of -4 naargelang het om een grote dan wel om een kleine munt gaat.

Ruw geschetst kent de 4e eeuw op monetair vlak slechts één lichtpunt, namelijk de creatie ca. 310 door Constantijn de Grote van de solidus, een zeer zuivere en stabiele gouden munt. Net zoals alle andere gouden, en in zekere mate ook zuiver zilveren (miliarensis, siliqua) munten, ontsnapte deze aan de inflatie doordat hij als metaal verhandeld werd en dus de prijsstijgingen volgde. Goud was het enige stabiele betalings- en schatvormingsmiddel in de 4e en de 5e eeuw. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de Germanen, die in de 5e eeuw het West-Romeinse rijk definitief overrompelen, deze gouden munt zullen overnemen en nog honderden jaren lang gebruiken. Griekse keizersmunten, Romeinse muntplaatsen, Romeinse rijk, Byzantijnse rijk.

v.H.

Lit.:

Burnett, A., Coinage in the Roman world, Londen 1987;

Crawford, M.H., Roman Republican Coinage, 2 delen, Cambridge 1974;

RIC = Sutherland, C.H.V., R.A.G. Carson e.a. (red.), The Roman Imperial Coinage, 10 delen, Londen 1923-1994;

Vin, J.P.A. van der, Het geld van Grieken en Romeinen, Leuven 1984.

Romeinse muntplaatsen

Antieke benaming Moderne benaming Afkorting op de munt
(met landaanduiding (dikwijls in combinatie met andere letters)
tussen haakjes)
Alexandria Alexandrië (EG) AL, ALE
Ambianum Amiens (F) AM.AMB
Antiochia Antakya (TU) A, AN, ANT, ANTI, AT
Aquilea Aquileia(I) AQ, AQUIL
Arelate Arles (F) A,AR,ARL
Augusta Londen (GB) AUG
Barcino Barcelona (SP) B,BA
Constantina Arles (F) CON(ST), KON(STAN)
Constantinopolis Istanbul (TU) CON, CONS, CONSP
Cyzicus Balkiz(TU) CUZ, CUZICENA, K(U)
Heraclea Eregli (TU) H, HR, HT, HERAC
Iantinum Meaux (F) IAN
Carthago Carthago (TUN) K, KARTH
Londinium Londen (GB) L,LN,LON
Lugdunum Lyon(F) LG, LUG
Mediolanum Milaan (I) M, MD, MED
Nicomedia Izmit(TU) N,NIC(0),NIK, NK
Ostia Ostia (I) OST
Ravenna Ravenna (I) RV
Roma Rome(I) R, RM, ROM(A), URB ROM
Serdica Sofia (BUL) SD, SER
Sirmium Sremska Mitrovica (JOE) SIR.SIRM
Siscia Sisak(KRO) S,SIS(C)
Thessalonica Thessaloniki (GR) TE,TES,TH(E)S,TS
Ticinum Pavia(I) T,TI
Treveri Trier (D) T,TR


  • Romeinse denominaties waardemerken.jpg
  • Romeinse muntwezen aes grave 66 mm.jpg
  • Romeinse muntwezen aes rude.jpg
  • Romeinse muntwezen aes signatum 175 x 96 mm.jpg
  • Romeinse muntwezen as titus 79 81 .jpg
  • Romeinse muntwezen aureus augustus 31 29 vC.jpg
  • Romeinse muntwezen aureus met minerva 81 96.jpg
  • Romeinse muntwezen centenionalis midden 4e eeuw.jpg
  • Romeinse muntwezen denarius en antoninianus Caracalla.jpg
  • Romeinse muntwezen denominatie.jpg
  • Romeinse muntwezen dupondius Augustus.jpg
  • Romeinse muntwezen dupondius nero.jpg
  • Romeinse muntwezen follis 317 326.jpg
  • Romeinse muntwezen moneta penning 3e eeuw.jpg
  • Romeinse muntwezen officinatekens.jpg
  • Romeinse muntwezen quadrans met caduceus.jpg
  • Romeinse muntwezen quadrans uit de republiek.jpg
  • Romeinse muntwezen sestertius Nero.jpg
  • Romeinse muntwezen siliqua 361 363 lyon.jpg
  • Romeinse muntwezen solidus 395 423.jpg
  • Romeinse muntwezen solidus constantijn de grote.jpg
  • Romeinse muntwezen tremissis 411 413.jpg
  • Romeinse muntwezen vespasianus aureus.jpg
  • Romeinsemuntwezen denarius met silenus 91 vC.jpg