Handelingen

Geldzuivering

Uit Wiki Munten en papiergeld

Versie door MyWikiAdminEnc (overleg | bijdragen) op 2 feb 2017 om 23:49 (1 versie geïmporteerd)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

geldzuivering noemt men de sanering van de papiergeldomloop in België en Nederland vlak na de Tweede Wereldoorlog.

Deze had tot doel:

a. beteugelen van het inflatiegevaar dat uitging van de tijdens de oorlog sterk toegenomen geldcirculatie;

b. opsporen van nog te vorderen belasting en tijdens de oorlog op onoorbare wijze verdiend geld;

c. bevorderen van het economische herstel aan de hand van een geleide geldcirculatie.

In België vond deze geldsanering plaats in 1944 en wordt hij wel Gutt-operatie genoemd naar de minister van financiën Camille Gutt.

Per 9 oktober 1944 verloren alle bankbiljetten van 100 frank en hoger hun status van wettig betaalmiddel.

Tot een bedrag van 2000 frank per persoon konden zij worden omgewisseld voor nieuwe biljetten van de Londense reeks. Het restant werd op een rekening ingeschreven.

Tegelijkertijd werden alle bank-, spaar- en girorekeningen geblokkeerd.

Hiervan was tijdelijk 40% niet beschikbaar; dit geld werd geleidelijk, uiteindelijk tot januari 1949, weer vrijgegeven. De overige 60% was definitief niet beschikbaar en werd in 1945 omgezet in een verplichte staatslening, de zgn. Muntsaneringslening.

In Nederland vond de geldzuivering, waarvoor de Gutt-operatie model stond, plaats in 1945. Tijdens een voorbereidingsfase in juli en augustus 1945 werd de coupure van ƒ 100 reeds buiten omloop gesteld en werd de minister van financiën, Pieter Lieftinck, gemachtigd de geldzuivering bij ministeriële beschikking te regelen. De Beschikking Geldzuivering 1945 werd op 12 september afgekondigd en uitgevoerd in drie fasen. In de eerste fase werd ieder aangespoord zoveel mogelijk chartaal geld om te zetten in giraal geld en vanaf 19 september had men gelegenheid per hoofd van de bevolking ƒ 10 aan oud geld om te wisselen tegen een zelfde bedrag in nieuwe muntbiljetten van 1 en 2 ½ gulden, het zgn. tientje van Lieftinck, ter bekostiging van de normale huishoudelijke uitgaven gedurende in inleveringsweek. De tweede fase bestond uit die inleveringsweek, aanvangend op 26 september.

Alle bank- en girorekeningen werden geblokkeerd en alle oude geld diende bij banken en belastingkantoren te worden ingeleverd.

De derde fase ving aan op 3 oktober met een gedeeltelijke deblokkering van de rekeningen en het in circulatie brengen van nieuwe munt- en bankbiljetten, waaronder een noodbiljet van ƒ 10, dat wel het Lieftincktientje werd genoemd. Verdere deblokkering volgde naarmate het onderzoek naar de herkomst der gelden vorderde en zou pas in 1952 zijn voltooid.

G.

Lit.: (P. Lieftinck), Witboek betreffende de maatregelen tot zuivering van het geldwezen in Nederland ('s-Gravenhage 1946).