Formaat van bankbiljetten
Uit Wiki Munten en papiergeld
formaat van bankbiljetten, een van de vele echtheidskenmerken van een bankbiljet en als zodanig dan ook steeds vermeld in het officiële introductiebericht; eerst de breedte, vervolgens de hoogte. In het algemeen hanteerde men in de 19e eeuw en in het begin van de 20e eeuw een groot formaat; nadien ging men over op kleinere afmetingen.
Men kent eenheidsformaten: gelijke afmetingen voor alle coupures uit een serie. Dit principe wordt toegepast in de Verenigde Staten (sinds 1864: 188 x 80 mm; sinds 1928: 156 x 67 mm) en in navolging daarvan door vele andere staten in Midden- en Zuid-Amerika, o.a. in de Nederlandse Antillen en op Aruba.
Een ander principe omvat oplopende grootte bij oplopende coupures. Daarmee tracht men de herkenbaarheid van de afzonderlijke coupures te bevorderen. Dit principe werd in Nederland ca 1930 ingevoerd, maar kwam pas ten volle tot zijn recht met de serie erflaters van Doeve.
Door automatisering van de sortering van bankbiljetten werd bij de serie erflaters van Oxenaar voor een standaardhoogte gekozen, terwijl de breedte per coupure varieerde. Hiermee was het formaat van het bankbiljet behalve kassierskenmerk tevens een van de machinekenmerken geworden. In België werd sinds de Tweede Wereldoorlog het principe van de oplopende grootte ingevoerd.
G.