Hagemunt
Uit Wiki Munten en papiergeld
hagemunt, sinds de late middeleeuwen gebruikelijke aanduiding voor munthuizen die geacht werden onbevoegd en/of op ongewenste wijze de muntslag uit te oefenen.
De benaming werd vooral gebezigd in het kader van de bestrijding van ateliers van kleinere heren door de centrale overheid; de landsheer en later de Staten Generaal. In de hagemunten werden veelal minderwaardige nabootsingen van gewilde muntsoorten geslagen, waardoor deze munthuizen de landsheerlijke, resp. gewestelijke munthuizen concurrentie aandeden.
Hagemunten waren gelegen in afgelegen gebieden, waar het landsheerlijk gezag minder sterk was of in gebieden, waar het landsheerlijk gezag ontbrak; rijkslenen en allodiale gebieden.
In de Nederlanden is een aantal pieken in de hagemunterij waar te nemen:
a. in de tweede helft van de 14e en begin 15e eeuw, een periode van sterke fluctuaties in de muntslag van grotere vorstendommen. Vooral kleinere heren in het Oosten van het huidige Nederland (o.a. de bannerheren van den Bergh ) en in het Maasdal (o.a. de heren van Gronsveld) hebben in die periode de hagemunterij uitgeoefend. De Bourgondische unificatie maakte aan deze hagemunterij grotendeels een einde.
b. in de tijd van Philips II, enerzijds veroorzaakt door de verwarring tengevolge van de Opstand en anderzijds door de toevloed van Amerikaans zilver. Ook nu vond deze hagemunterij vooral in het Oosten en in het Maasgebied plaats.
c. in het begin van de 17e eeuw, samenhangend met de Duitse Kipper- und Wipperzeit. In deze periode werd de hagemunterij behalve in het Oosten en het Maasgebied ook in het grensgebied tussen de Zuidelijke Nederlanden en Frankrijk uitgeoefend, o.a. door de hertog van Bouillon te Sedan. Over het algemeen oefenden, zoals gezegd, kleinere heren hagemunterij uit, maar in de muntordonnanties van de Staten-Generaal werden ook de ateliers van enkele steden die op dezelfde wijze optraden, waaronder Gorinchem als hagemunten beschouwd.
De hagemunt van de heren van Gronsveld werd als laatste ca. 1690 gesloten.
Lit.: Tangelder, F.B.M., Muntheer en muntmeester. Een studie over het Berghse muntprivilege, Arnhem 1955.