Griffioen
Uit Wiki Munten en papiergeld
griffioen, benaming voor munten met in de beeldenaar een griffioen: fabeldier met het bovenlijf van een adelaar (met de oren van een paard) en het onderlijf van een leeuw; symbool van de soevereine, dus aan God ontleende macht.
Griffioenen zijn ook in de Nederlanden aangemunt.
Ze zijn in twee groepen te verdelen:
1. gouden en zilveren griffioenen, geslagen eind veertiende, begin vijftiende eeuw in gebieden die onder het gezag van leden van het Beierse huis stonden. In Holland zouden blijkens archiefstukken onder Albrecht van Beieren (1389-1404) gouden griffioenguldens geslagen zijn; ze zijn echter niet teruggevonden.
In Luik zijn onder Albrechts zoon Jan van Beieren als elect van Luik (1389-1418) en ook onder zijn opvolger Jan van Heinsberg (1419-1455) gouden en vooral zilveren griffioenen (ook dubbele en halve) geslagen. In Holland heeft Jan van Beieren als ruwaard van Holland (1418-1455) op kleine schaal zilveren griffioenen laten slaan. Ze zijn, afgezien van de titulatuur "zoon van Holland" (in Latijn) geheel gelijk aan zijn Luikse.
2. zilveren griffioenen, geslagen eind vijftiende eeuw in de Bourgondische Nederlanden.
Tijdens het regentschap van Maximiliaan van Oostenrijk over Philips de Schone zijn in 1487/8 zilveren griffioenen (ook dubbele) aangemunt.
Gewicht 3,33 g; gehalte 0,500, later 0,458; uitgiftekoers 2 st.
De reeks is op dezelfde manier opgebouwd als de eerdere (dubbele) vuurijzers: op de dubbele staan twee griffioenen, op de enkele staat er één. Bij wijze van uitzondering komt de benaming griffioen op de munten zelf voor (in Latijn: nominatus grifonus).
J.S.
Lit.: ad 1. Gelder, H. Enno van, Het Hollandse muntwezen onder het huis Wittelsbach (vervolg), JMP (1959) 37-81; ad 2. Idem, De muntpolitiek van Philips de Schone 1482-1496, JMP (1951) 42-54.