Handelingen

Zwitserland

Uit Wiki Munten en papiergeld

Zwitserland, bondsstaat in Midden-Europa. Het westen van het land werd ca. 200 v.Chr. bevolkt voor het Keltische volk der Helvetiërs. In 15 v.Chr. werden de Helvetiërs en de in het zuidoosten wonende Raetiërs door Drusus en Tiberius aan de Romeinen onderworpen. Van beide volken zijn gouden en zilveren Keltische munten bekend; Keltische muntslag. In de loop van de 5e eeuw werd het gebied door Alamannen en Bourgondiërs bezet. In 534 werden de Bourgondiërs en in 536 de Alamannen ingelijfd in het Frankische Rijk onder de Merovingers (Merovingische dynastie, Merovingische munten). Er zijn gouden tremisses (ev: tremissis) bekend van de Merovingers, geslagen in het tegenwoordige Zwitserse gebied, evenals penningen van hun opvolgers, de Karolingers (Karolingische muntslag).

Na de delingen van het rijk van Karel de Grote kwam het gebied grotendeels aan de Duitse koningen (Duitse keizer). Dezen hebben aanvankelijk in de 10e eeuw op eigen naam gemunt, maar weldra raakte de muntslag in handen van talrijke lokale machthebbers: de hertogen van Zwaben (te Zürich), de hertogen van Zaehringen (te Bern) en de later opgekomen graven van Habsburg (te Laufenburg). In de 10e en 11e eeuw gaven de keizers het muntrecht aan diverse geestelijke vorsten: de bisschoppen van Lausanne, Genève, Sitten (Fr. Sion), Chur en Bazel, de abten te Solothurn en Sankt-Gallen, de abdis van Fraumünster te Zürich.

In de 12e en 13e eeuw werden veelal eenzijdige penningen (bracteaat) geslagen, die vaak moeilijk leesbaar zijn. Tegen het einde van de 13e eeuw bevochten enkele bergkantons hun onafhankelijkheid op de Habsburgers, inmiddels hertogen van Oostenrijk geworden. In de volgende eeuw sloten een aantal steden zich daarbij aan. Uit die samenwerking ontstond het Zwitserse Eedgenootschap. Het bereikte in de 16e eeuw in de strijd tegen Oostenrijk, Savoye en Milaan ongeveer de huidige omvang. Het bestond uit dertien vrije kantons met een aantal bondgenoten en onderworpen gebieden. Bij de Vrede van Munster in 1648 werd de onafhankelijkheid erkend.

Deze politieke samenwerking strekte zich echter niet of nauwelijks tot het muntwezen uit. Dat bleef in handen van de reeds genoemde vorsten en van de opgekomen steden, waarvan Bern al in 1228 muntte. Andere zoals Bazel, Zurich, Solothurn, Luzern en Schaffhausen volgden in de loop van de 14e en 15e eeuw. Ook de belangrijkste bondgenoten gaven eigen munten uit, bijvoorbeeld Genève, Sankt-Gallen en Chur. Laat 14e-begin 15e eeuw werden in Zwitserland dikkere, tweezijdige penningen geslagen, aangevuld met groten (groot) en guldens. Zo sloeg Bazel sinds 1433 hele en halve groten en sinds 1411 keizerlijke guldens. Bern sloeg in de 15e eeuw o.a. plapparts van 15 heller van biljoen en batzen (batz(en)) van 4 kreuzer en laat in de 15e eeuw ook guldens. In de 16e eeuw kwamen daar zilveren hele en halve daalders en testons of dicken bij. Lang bleven benamingen, beeldenaars en muntstelsels uitermate uiteenlopend.

In 1798 werd Zwitserland door Franse troepen overlopen en werd de Helvetische Republiek gesticht. Deze voerde een nieuw, decimaal muntstelsel in met als eenheid de frank of franc = 10 batzen = 100 rappen of centimes. Volgens dit stelsel mochten geslagen worden in goud stukken van 32 en 16 franken, in zilver stukken 40, 20, 10 en 5 batzen en in biljoen hele en halve batzen en rappen. Gemunt werd volgens dit stelsel echter nauwelijks.

Reeds in 1803 werd de eenheidsstaat afgeschaft en werd de muntslag weer een zaak van de kantons. Dat werden er intussen 22 doordat de bondgenoten en onderdanen nu als gelijkgerechtigd erkend werden (in 1979 werd Jura het 23e kanton). Wel werd de muntslag wat meer gelijkvormig en werden de denominaties goeddeels gehandhaafd. In 1848 kwam in plaats van de losse statenbond de Zwitserse Confederatie naar Amerikaans voorbeeld tot stand met één centraal muntstelsel. De muntslag door de Confederatie begon in 1850; het systeem was geënt op het Franse (1 frank of franc = 100 rappen of centimes). Vanaf 1850 werden zilverstukken van 5, 2, 1 en ½ frank geslagen en in 1871 werden daar goudstukken van 10 en 20 frank (vreneli) aan toegevoegd. De lagere denominaties (20, 10, 5, 2 en 1 rappen) bestonden uit verschillende onedele metalen. Tegenwoordig worden voor de fabricage van circulatiemunten geen edele metalen meer gebruikt.

Alle munten dragen de landsnaam in het Latijn: HELVETIA. Op de vz van de hogere denominaties stond en staat nog steeds de personificatie van Helvetia, terwijl op de lagere waarden het confederatiewapen staat. Het huidige Zwitserse muntbeeld is daarom conservatief te noemen. Zwitserland, België, Frankrijk en Italië sloten in 1865 de Latijnse Muntunie, waarbij de munten van die landen van goud en zilver gelijk in waarde, gewicht en gehalte zouden zijn. In 1926 werd de unie opgeheven.

De eerste Zwitserse bankbiljetten werden in 1826 door de Deposito-Cassa der Stadt Bern (opgericht 1825) uitgegeven. In de daaropvolgende decennia werden meer emissiebanken gesticht waarvan de activiteiten aanvankelijk nog beperkt bleven. Tot de invoering van het nieuwe muntstelsel van 1848 waren de biljetten gesteld in "Französische Fünffrankentaler", "Brabantertaler", "Gulden" of "Schweizer Franken alter Währung", daarna in Zwitserse franken. Het aantal emissiebanken groeide explosief. Waren er in 1848 acht, in 1870 waren er 28 en in 1880 al 36. Het uiteindelijke aantal banken, dat in de 19e eeuw en begin 20e eeuw bankbiljetten heeft uitgegeven bedraagt 61. In het laatste kwart van de 19e eeuw was de papiergeldcirculatie zo onoverzichtelijk geworden, dat in 1881 tot een sanering werd besloten.

Voortaan mochten slechts biljetten in de waarden van 50, 100, 500 en 1000 franken worden uitgegeven (Konkordatsnoten). In 1905 werd de Schweizerische Nationalbank gesticht die het exclusieve emissierecht kreeg en die in 1907 met haar werkzaamheden begon. In de volgende drie jaren werden de biljetten van de andere emissiebanken ingetrokken, waarbij de activiteiten van de laatste in 1910 definitief werden beëindigd. De Nationalbank drukte in de overgangsfase haar biljetten met clichés van Konkordatsnoten en voorzag deze van een opdruk met een rode rozet met een wit kruis. In 1911 werden nieuwe biljetten in omloop gebracht. In 1954 werden bankbiljetten van 10 en 20 franken aan de bestaande reeks van 50, 100, 500 en 1000 franken toegevoegd.

Gedurende de Eerste Wereldoorlog bracht de Eidgenössische Staatskasse muntbiljetten in circulatie van 5, 10 en 20 franken met Duitse, Franse of Italiaanse opschriften. De in 1914 opgerichte Dahrlehnkasse der Schweizerische Eidgenossenschaft gaf een biljet van 25 franken uit.

W.

Lit.:

Cahn, E.B. en H.A., Das Schweizerische Münzwesen, kurzgefaßte Münzgeschichte der Schweiz von der Antike bis zur Neuzeit, Thun 1976;

Divo, J.P., Münzkatalog Schweiz, 1850-1997, Bad Ragaz 1998;

idem, Die Taler der Schweiz, Zürich/Luzern 1966;

Divo, J.P., en E. Tobler, Die Münzen der Schweiz im 17., 18., 19. und 20. Jahrhundert, 3 delen, Zurich 19691987;

Rivaz, M. de, Die Schweizerische Banknoten 1907-1997, Le Montsur-Lausanne 1997;

Schmieder, F., An illustrated history of Swiss coins and bank notes, Geneve 1969.



  • Zwitserland 10 frank 1980.jpg
  • Zwitserland 20 cent 1850.jpg
  • Zwitserland 20 frank 1997.jpg
  • Zwitserland bern batzen 1826.jpg
  • Zwitserland dicken bern.jpg
  • Zwitserland kreutzer of 2 5 rappen 1811.jpg