Handelingen

Skilling

Uit Wiki Munten en papiergeld

skilling, Scandinavisch voor schelling.

1. Denemarken: in navolging van Lübeck werden door Christoffel III (1439-1448) zilveren skillinge uitgegeven, die onder Christiaan IV (1588-1648) nog slechts pasmuntjes van biljoen waren; 64 skillinge dansk = 1 krone, 96 skillinge dansk = 1 speziestaler. Van 1813 tot de decimalisering in 1873 gold: 96 rigsbankskillinge = ½ speziestaler. De laatste emissie skillinge (1867-1872) was van brons. De Deense skilling kon in 1873 worden ingewisseld voor 2 øres.

2. Noorwegen: er waren reeds zilveren munten van ½ skilling onder Johan II (1483-1513), enkele skillinge werden voor het eerst geslagen onder Christiaan II (1534-1559). Het aanvankelijk kloeke zilverstuk (diameter ca. 30 mm) maakte een vergelijkbare ontwikkeling door als in Denemarken en was onder Christiaan IV (1588-1648) nog slechts een pasmuntje van biljoen (diameter ca. 14 mm). Sinds 1814 gold: 120 koperen skillinge = 1 speziestaler. Na de decimalisering van 1873 verdween de Noorse skilling.

3. Zweden: sinds de munthervorming van 1776 een munteenheid, pas in 1799 waren er koperstukken van ¼ en ½ skilling, eerst in 1802 werden er koperstukken van 1 skilling geslagen; 48 skillinge = 1 speziestaler. In 1855 werden de Zweedse skillinge vervangen door öres.

W.