Handelingen

Muntmeesters inleiding

Uit Wiki Munten en papiergeld

Versie door MyWikiAdminEnc (overleg | bijdragen) op 12 feb 2017 om 21:37
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

muntmeesters inleiding,


H.J. van der Wiel, H.E. van Gelder, J.J. Grolle, P.M. van der Velden en B. van Beek, De Noord- en Zuid-Nederlandse muntmeesters.


Deze lijst is voor het eerst gepubliceerd in 1996. In 1994 had dr. H.J. van der Wiel de eerste versie van het manuscript voor deze lijst gereed. Deze eerste versie week al op een aantal punten af van de muntmeesterlijsten in Het Handboek van het Nederlandse kopergeld over het Nederlandse kopergeld (zie literatuur). Van der Wiel sloot het onderzoek naar de muntmeesters voor dat boek af in 1988. Daarna is bovendien het werk aan deze bijlage uitgebreid en voltooid door de vier andere auteurs.


De versie van Van der Wiel is door hen geheel opnieuw bezien en uitgebreid met alle, uit de numismatische literatuur bekende, familierelaties. Bij deze relaties is ook aandacht besteed aan het andere muntpersoneel, zoals de essayeur (verantwoordelijk voor gehalte en gewicht) en de waardijn (toezichthouder vanwege de muntheer en in die hoedanigheid onder andere controleur van de omzet en beheerder van de muntstempels).Zie voor meer informatie Van Gelder (1946) over de muntbus (zie de literatuurlijst aan het einde van deze inleiding).


Van de families Fleming, Van Romondt en Wijntgens zijn stambomen toegevoegd, waarnaar in de noten verwezen wordt. Ook zonder de vermelding van een familierelatie mag men ervan uitgaan dat personen met dezelfde (familie)naam verwanten waren, omdat tot 1795 het muntmeestersambt slechts in een beperkt aantal families werd uitgeoefend. In de noten is daarom ook aangegeven wanneer bij een zelfde naam op verschillende plaatsen ook dezelfde persoon behoorde. Als dit alleen op de interpretatie van de gegevens en niet op expliciete vermelding in de beschikbare bronnen berust, is altijd de term "waarschijnlijk" gebruikt. Als voorbeeld moge Joost van de Tannerije dienen. Deze komt voor als muntmeester van Gelderland in ca. 1398-1400 (dan Joost vanden Tenergie genoemd) en dezelfde naam is terug te vinden bij Luxemburg in 1412-1413. De kans dat er in de periode rond 1400, binnen het zo gesloten, interlokale netwerk van muntmeesters, twee personen met dezelfde naam en ongeveer dezelfde leeftijd kunnen voorkomen, is dermate klein dat deze identificatie naar alle waarschijnlijkheid gerechtvaardigd is.


Tevens moet bedacht worden dat het tot in de 17e eeuw in veel gewesten gebruikelijk was dat de Munt aan enkele personen gezamenlijk werd verpacht en dat die verpachtingen (door middel van commissies en instructies) vaak een korte looptijd hadden van soms slechts enkele maanden. Deze gezamenlijk optredende muntmeesters waren dikwijls familieleden en/of zakelijke partners met nog andere, gemeenschappelijke belangen.


Opvallend binnen dit interlokale, eigenlijk interregionale netwerk dat zich uitspreidde over de Nederlanden en het noorden en westen van Duitsland (zie bijvoorbeeld de stambomen Fleming, Van Romondt en Wijntgens), is de rol van de Lombardische muntmeesters in de veertiende eeuw, samenhangend met de introductie van de Italiaanse gouden munten in onze gewesten. Aan hun namen zien we dat ze afkomstig waren uit Florence, Lucca, Pistoia en omgeving (in Engeland zijn tegelijkertijd muntmeesters uit Florence actief). Deze groep, die deel uitmaakte van de wereld van de Lombardische wisselaars, bankiers en goudsmeden, verdwijnt blijkbaar weer als de inheemse muntmeesterfamilies kapitaalkrachtig genoeg zijn geworden om zelf voldoende te kunnen investeren (de muntmeester moest meestal een bepaald bedrag aan munten in voorraad hebben om de koopman meteen te kunnen bedienen).


De begin- en eindjaartallen van de muntmeesters verdienen enige toelichting. Zoveel mogelijk is ernaar gestreefd om hiermee de feitelijk actieve periode van de muntmeester aan te geven: dus begin en einde van de muntslag. Vaak is dat niet eenduidig vast te stellen. Als voorbeeld hiervan de jaartallen voor Hendrik Craeyvanger van Culemborg en muntmeester Dirk van Romondt sr. van Overijssel. Hendrik Craeyvanger werd beëdigd op 31 oktober 1589, daarna kon hij pas zijn munthuis inrichten. Al zijn bewaard gebleven munten (alle gedateerd) dragen de jaartallen 1590 en 1591. Daarom is in dit geval 1590 aangehouden als

meest waarschijnlijke beginjaar. Dirk van Romondt sr. overleed te Kampen in 1702. Zijn muntbus werd pas drie jaar na zijn dood geopend in 1705. Aangezien er onder andere gouden dukaten bestaan uit de jaren 1702-1705, moeten we aannemen dat de productie na zijn dood door zijn erfgenamen is voortgezet. Als einddatum wordt daarom 1702 aangehouden en voor de periode 1702-1705 wordt verwezen naar zijn erfgenamen.


De opgenomen achtergrondgegevens over de muntmeestertekens komen hoofdzakelijk uit een ouder werk van Van der Wiel: De muntmeestertekens tijdens de Republiek. Het muntmeesterteken ontwikkelde zich vanaf de 15e eeuw tot een persoonlijk teken, vergelijkbaar met het meesterteken van een zilversmid. In het begin wisselden sommige

muntmeesters vrij gemakkelijk van teken, zie bijvoorbeeld de Brabantse muntmeester Jan Cobbe (1481-1487) die eerst een hand en vervolgens een leeuw gebruikte.


Vanaf de laatste helft van de 16e eeuw wordt het gebruik van muntmeestertekens als identificatiemiddel algemener, al blijft het voorkomen van veel tekens, bijvoorbeeld door de muntmeesters Hans thom Bussche van Groningen (1578-1622) en Nicolaas Wonneman van Overijssel (1763-1807) merkwaardig: waarschijnlijk zijn het eerder tekens om de diverse emissies te onderscheiden dan een verzameling van opeenvolgende muntmeestertekens.

Ik dank J. van der Wis voor zijn opmerkingen over deze emissietekens en over een aantal muntmeestertekens. Hij heeft hiervoor een groot aantal munten onderzocht.


In de moderne tijd heeft het muntmeesterteken als persoonlijk waarborgteken zijn betekenis verloren. Zo gebruikte de Utrechtse interimmanager Ir. R van den Berg (1987-1988) het teken van zijn voorganger om verstoring van de circulatie door verzamelaars te voorkomen.


In de lijst zijn tevens de bekende munttekens van alle munthuizen opgenomen, waardoor het onderscheid tussen muntteken en muntmeesterteken beter tot zijn recht komt. Voor de spelling van de namen van de muntmeesters is zoveel mogelijk het manuscript van Van der Wiel gevolgd, alleen als de namen van dezelfde personen op verschillende wijzen geschreven zijn, is dit uniform gemaakt.


In een aantal gevallen is door tijdgenoten de naam van de muntmeester gekoppeld aan zijn munten. Zo kennen we bijvoorbeeld het Falconschild (het keizerschild van 1338) van Falcon da Lampaggio, werkzaam te Antwerpen, en in Holland het Adelyenschild en de Tonssusgroot. Deze muntnamen zijn niet in de lijst opgenomen. Vanzelfsprekend is het manuscript bijgewerkt aan de hand van recente publicaties. Hieruit is een groot aantal toevoegingen afkomstig. Daarnaast is toenmalige Nederlands Muntmuseum zeer behulpzaam geweest bij het beschikbaar stellen van de gegevens over de Nederlandse muntmeesters (en in het bijzonder die van Utrecht) die in de loop van de jaren zijn verzameld en waarvan de gegevens over stad en Staten van Utrecht in een geautomatiseerd bestand zijn opgenomen. Uit de werken van Van der Chijs en uit modernere numismatische literatuur heb ik verspreid nog enkele tientallen nieuwe muntmeesternamen kunnen toevoegen. Mogelijk kunnen de gebruikers van deze encyclopedie mij nog op nieuwe namen attent maken, bijvoorbeeld uit de genealogische literatuur, die voor dit werk niet uitputtend geraadpleegd is en uit de publicaties waarin muntmeesters en hun familie slechts terzijde aan de orde komen.


Vooral deze laatste categorie is bijna niet compleet te overzien, ook al heb ik de numismatische publicaties in het Jaarboek voor Munt- en Penningkunde (JMP) en de Revue Beige de Numismatique (RBN) zoveel mogelijk via de beschikbare indexen doorgenomen. Tevens is de lijst gecorrigeerd met behulp van het door dr. A.A.J. Scheffers samengestelde overzicht uit het Instructieboek van het College van Raden en Generaalmeesteren der Munte, met daarin gegevens over de muntmeesters van de provincies Friesland, Gelderland, Holland, Overijssel, Utrecht, Zeeland en het landschap West-Friesland vanaf 1705.


De lijst van de Muntdirecteuren/muntmeesters van België is opgesteld door de Documentatiedienst van de Koninklijke Munt te Brussel. De gegevens over Oost- en West-lndië zijn verzameld door dr. FS. Gaastra en ing. J. Lingen. De belangrijkste overige bronnen zijn opgenomen in de literatuurlijst.


Ik dank verder alle medewerkers van de encyclopedie voor hun aanvullingen en correcties.

De hiaten die nu nog in deze lijst van muntmeesters voorkomen, kunnen veroorzaakt zijn door het ontbreken van gegevens (er is voor het samenstellen van deze lijst, behalve voor de VOC, geen nieuw bronnenonderzoek gedaan), maar ook omdat de Munt gesloten was. Vooral in de 14e en 15e eeuw doen beide gevallen zich veelvuldig voor. Zoveel mogelijk is daarom in de muntmeesterlijst aangegeven wanneer een munthuis gesloten was. Hiermee wordt beter weergegeven in welke perioden de muntmeesternamen ontbreken.


Met de aanduiding "Munt gesloten" wordt een periode bedoeld waarin de productie stil lag omdat er geen muntmeester was (en er dus formeel niet gemunt kon worden). Het gaat hierbij niet om een periode van inactiviteit, bijvoorbeeld veroorzaakt doordat geen enkele koopman edelmetaal naar de Munt bracht (iets dat vaak voorkwam), of dat het bedrijf om andere redenen stil lag, zoals de stilstand van de Zeeuwse Munt van 25 april 1603 tot 1 maart 1606 ingevolge het Hollandse verbod op de slechte provinciale munten. Aan deze periode van inactiviteit kwam een einde door de nieuwe Generaliteits Muntwet van 1606. Gedurende deze stilstand liep de aanstelling van de Zeeuwse muntmeester Melchior

Wijntgens gewoon door en daarom is deze stilstand niet in de muntmeesterlijst opgenomen.


De als monetarius of munter aangeduide functionarissen van Brugge en Dordrecht uit de 13e eeuw zijn niet opgenomen omdat hun functie niet vergelijkbaar is met die van de latere muntmeesters, die als zelfstandige ondernemer leiding gaven aan het gehele muntbedrijf. Het is overigens de vraag wat de stsatus was van de twaalfde- en dertiende-eeuwse muntmeesters als Simon en Arnot van Vlaanderen.

Zie bijvoorbeeld Marechal, J., Bijdrage tot de geschiedenis van het bankwezen te Brugge, Brugge 1955, blz. 79 e.v. (daarin worden deze munters rond 1300 overigens wel "de vier muntemeesters" genoemd) en Burgers, J.W.J., en E.C. Dijkhof, De oudste stadsrekeningen van Dordrecht 1283-1287, Hilversum 1995, blz. XXXII.


De lijst is ingedeeld naar muntgerechtigden; in enkele gevallen zijn munthuizen afzonderlijk opgenomen. De gewesten zijn geografisch gerangschikt, van noord naar zuid en daarbinnen de heerlijkheden en steden alfabetisch. Dit betekent bijvoorbeeld dat de muntslag te Gorinchem voor de stad zelf bij Holland onder Gorinchem te vinden is, de Groninger Ommelanden bij Groningen onder Groninger Ommelanden en die voor Megen bij Brabant onder Megen.


In zijn korte inleiding bij de eerste versie van het manuscript schreef Van der Wiel: "Wat betreft de Middeleeuwen en de Zuidelijke Nederlanden ben ik veel dank verschuldigd aan de heren H. Enno van Gelder en T. Goddeeris, die mij de weg wezen naar de zeer verspreide bronnen. Door gebrek aan archivalia zal de lijst nooit volledig zijn". De inleiding van Van der Wiel eindigde met: "Deze lijst berust op in druk verschenen gegevens. De monetarii van de Merovingers werden niet opgenomen, zij hebben ook een andere positie bekleed. Voor zover de muntmeesters een meesterteken hebben gebruikt, is dit aangegeven."


Toen ik Henk van der Wiel in 1991 vroeg om de lijst Muntmeesters samen te stellen, wist ik dat dit een zware klus zou worden. Hij wist dat ook, maar heeft toch enthousiast gereageerd omdat dit de eerste maal was dat alle muntmeesters uit de Nederlanden in één lijst zijn samengebracht, waardoor voor het eerst een samenhang zichtbaar wordt. Hoeveel werk ik van hem gevraagd heb, en van de andere auteurs, is mij pas duidelijk geworden bij de bewerking van het manuscript.


Bert van Beek, augustus 1996.


Literatuur


In deze literatuurlijst zijn alleen die gedrukte bronnen opgenomen waarin lijsten met muntmeesternamen (of vergelijkbare lijsten) zijn opgenomen.


Beelaerts van Blokland, R, Het Dordtse muntersgeslacht Boucquet, De Nederlandsche Leeuw (1935) 341-344;


Beernink, A.G.R, Van Romunde, de Kamper tak, Velp, 1982 (niet uitgegeven, coll. Centraal Bureau voor Genealogie);


Besier, L.W.A., De muntmeesters en hun muntslag 1574-1813, Utrecht 1890, herdruk Rotterdam 1972;


Bijlsma, R., Archief der generaliteits-muntkamer, Inventarissen van Rijks- en andere archieven III (1930) 31-39;


Bos-Rops, J.A.M.Y., Graven op zoek naar geld, Hilversum 1993;


Dolk, W., Het Serment van de Munt van Holland te Dordrecht, Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie (1951) 119-171 en (1956) 47-106;


Elsen, O., La monnaie des comtes de Flandre, RBN (1995) 37-183, speciaal de muntmeesterslijst op blz. 149;


Gelder, H.E. van, De muntbus, JMP (1946) 8-33;


idem, Muntmeesters en stempelsnijders, JMP (1980) 231-234;


Graaf, C. de, Den valscher den ketel, Leiden 1993 (niet uitgegeven doctoraalscriptie, coll. NNC);


Malherbe, L.J., De Utrechtse muntmeesters van Dompselaer, De Nederlandsche Leeuw (1971) 79-84;


Meert, C., Ateliers monétaires de la Belgique, Brussel 1971;


Naam-boekje van de Wel Ed. Heeren der Hooge Indiasche Regeringe (enz.), Amsterdam (1724-1801);


Purmer, D., en H.J. van der Wiel, Handboek van het Nederlands kopergeld (van) 1523 (tot) 1797, Vriezenveen 1996;


Romondt, Ph.RW. van, Het muntmeestersgeslacht Wyntgens, De Nederlandsche Leeuw (1915) 193-205, 265-272 en 299-302;


Romondt, van, Nederlandsch Patriciaat 72 (1921-1922) 253-288;


Roos, M. de, Sij ontbooden te coomen rekenen, Munt en muntpersoneel

in Holland in de vijftiende eeuw, Groningen 1978 (niet uitgegeven doctoraalscriptie, coll. NNC);


Schilder, K., Laat-middeleeuwse Kamper goudsmeden en muntmeesters, Kamper Almanak 1986-1987, blz. 236-259;


Scholten, C, De munten van de Nederlandsche gebiedsdeelen overzee 1601-1948, Amsterdam 1951;


Schutte, O., Een wapenbordje uit de familie Van Ham, De Nederlandsche Leeuw (2001) 229-247;


Serrure, R., Dictionnaire géographique de l'histoire monétaire Belge, Brussel 1880, fotografische herdruk, Bologna 1969;


Spufford, P., The general officers of the Burgundian Mints in the Netherlands in the fifteenth century, JMP (1978-1979) 5-14;


Tangelder, F.B.M., Muntheer en muntmeester, Arnhem 1955;


Wiel, H.J. van der, De Utrechtse muntmeesters van Romond, De Geuzenpenning (1965) 60 62;


idem, De muntmeestertekens tijdens de Republiek, De Geuzenpenning (1974) 1-5 (het daarin afgebeelde familiewapen Van Ham is niet juist: de (verbrede) dwarsbalk hoort in drie rijen geschaakt te zijn; zie Schutte).


Terug naar muntmeesters