Handelingen

Druktechnieken

Uit Wiki Munten en papiergeld

The printable version is no longer supported and may have rendering errors. Please update your browser bookmarks and please use the default browser print function instead.

druktechnieken, bij de papiergeldproductie worden drie drukprincipes toegepast: hoogdruk, diepdruk en vlakdruk.

Aanvankelijk gebruikte men enkel de hoogdruk volgens de technieken van de blokdruk en de boekdruk.

Uit veiligheidsoverwegingen paste men sinds het midden van de 19e eeuw ook het principe van de diepdruk toe, o.a. de technieken van de gravure of plaatdruk en de rotogravure. Daarnaast de diep- of plaatdruk. Hierbij is de werkwijze juist andersom. In een koperen of stalen plaat wordt het te drukken gedeelte uitgesneden: gegraveerd of geëtst. Wanneer de plaat is geïnkt en daarna schoongeveegd, bevindt de inkt zich alleen nog in de groeven. Onder grote druk worden plaat en papier op elkaar gedrukt, wat tot resultaat heeft dat het papier als het ware enigszins in de groeven van de plaat geperst wordt. De geïnkte groeven vormen een reliëf op het papier. Deze techniek werd vanaf ongeveer 1500 toegepast voor het maken van gravures. De uitgaven van de Banque Royale van John Law (1718-1720) zijn een vroeg voorbeeld van in plaatdruk uitgevoerd papiergeld.

Deze techniek van diepdruk werd in Engeland omstreeks 1820 geschikt gemaakt voor industriële toepassingen. Het voordeel ervan is, dat het zeer fijne lijntjes heel exact kan weergeven en dat het reliëf op het papier aanbrengt dat weer een fysiek herkenningsmiddel van de coupure kan opleveren. Beide eigenschappen maken dat de bankbiljetten die met plaatdruk zijn vervaardigd zeer lastig te imiteren zijn.

De graveurs zijn vaak gespecialiseerd in een bepaald genre. Zo kan het voorkomen dat verschillende graveurs aan één biljet hebben gewerkt voor afzonderlijke onderdelen: portretten, vignetten, motieven, letters en cijfers. Niet alleen vanuit een optimale benutting van de voorhanden vaardigheden, maar ook als waarborg tegen namaak door het bijeenbrengen van vele individuele karaktertrekken. Het graveren geschiedde overigens niet alleen met de hand, maar ook machinaal, onder andere met behulp van een geometrische draaibank, een ingewikkelde spirograaf die was uitgevonden door de Amerikaan Asa Spencer en werd toegepast door de Fransman Guillot.

Hiermee kon men guilloches maken, een speciaal soort geometrische ornamentmotieven van verschillende door elkaar gestrengelde lijnen die ook weer moeilijk zijn na te maken.

Aanvankelijk was plaatdruk alleen met één kleur tegelijk mogelijk. Vanaf de Tweede Wereldoorlog worden plaatdrukpersen gebruikt die tot zes kleuren tegelijk kunnen verwerken. Hiermee kunnen bijzonder fraaie en moeilijk na te maken resultaten worden bereikt. In Zwitserland is een geheel nieuwe vorm van plaatdruk ontwikkeld.

Wanneer de moderne Zwitserse bankbiljetten van een horizontale naar een verticale positie worden gedraaid, ziet men de portretten op de voorzijde van tint veranderen.

Op het Nederlandse bankbiljet van 50 gulden met de zonnebloem is deze techniek toegepast op de keerzijde, waar zich linksboven een cirkel bevindt, die eveneens van tint verandert wanneer het biljet wordt gedraaid.

De plaatdruk werd ten behoeve van Nederlandse bankbiljetten het eerst toegepast bij die van het model reliëfrand (1860). Thans wordt naast de hoog- en de diepdruk ook de vlakdruk toegepast. Aan het eind van de vorige eeuw deed het procédé van de meerkleurendruk zijn intrede. In 1894 verscheen het eerste Belgische bankbiljet met een vierkleurendruk (20 frank naar ontwerp van Louis Titz), gedrukt op zgn. Lambertpersen. Na de Tweede Wereldoorlog werd meerkleurendruk ook geschikt gemaakt voor het diepdrukprincipe.

De meeste bankbiljetten worden momenteel zowel van offset, als van plaatdruk voorzien. De boekdruk wordt vaak gebruikt voor het aanbrengen van de nummers en soms voor de data en handtekeningen. Deze combinatie is een compromis tus- 1 Encyclopedie van munten en bankbiljetten 84 Papiergeld sen een redelijke kostprijs en een optimale beveiliging. In Nederland hebben de coupures tot 50 gulden alleen aan de voorzijde plaatdruk. De hogere waarden zijn hiermee ook op de keerzijde beveiligd.

De combinatie van de verschillende drukgangen vereist een buitengewone nauwkeurigheid bij het drukken. Wanneer de afbeeldingen niet exact op elkaar passen is het resultaat een mislukking, zoals men dat nog wel eens bij slecht gedrukte stripverhalen tegenkomt. Op alle Nederlandse biljetten is een plaats ingeruimd voor het zogenaamde drukkerskaliber. Dit is geplaatst in een doorzichtregister in het zogenaamde technisch paneel van het biljet. Bij de eerste drukgang (offset) wordt het doorzichtregister aangebracht, waarin zich links het drukkerskaliber bevindt. Het doorzichtregister moet op voor- en keerzijde precies over elkaar heen vallen, zodat men bij het tegen het licht houden van het biljet exact dezelfde afbeelding ziet, in tegenstelling tot de rest van het biljet. Bij de tweede drukgang (plaatdruk) moet de controlestip ergens in de binnenste cirkel van het register vallen. Alleen dan leveren offset en plaatdruk samen een puntgaaf beeld op.

De drukinkt die werd gebruikt voor de eerste bankbiljetten was normaal in de handel verkrijgbaar. Verreweg de meeste bankbiljetten uit de eerste helft van de vorige eeuw zijn met zwarte inkt gedrukt, zoals die van de Bank of England. Een uitzondering vormen de eerste Nederlandse biljetten die een rode opdruk kennen, de roodborstjes, en de blauwe biljetten van de Nationale Bank van België.

Tussen 1875 en 1900 deed de meerkleurendruk of polychromie zijn intrede in de bankbiljettenwereld. Het werd mogelijk om steeds meer kleuren tegelijk te gebruiken, dat zowel een fraaier resultaat gaf als het namaken en vervalsen bemoeilijkte.

Tegenwoordig worden zeer speciale inktsoorten gebruikt, die uitsluitend voor het drukken van bankbiljetten worden samengesteld. Zij zijn niet alleen warmtebestendig en bestand tegen inwerking van licht, water en chemicaliën, zij vallen ook buiten het analyseervermogen van de moderne reproductie-techniek. Sommige inktsoorten zijn zelfs onzichtbaar voor het gewone oog en zijn alleen met speciale apparatuur te ontdekken.

Nadat de vellen bedrukt zijn, moeten ze nog tot biljetten gesneden worden. Tegenwoordig vindt men daarvoor vaak een snijmerk op de biljetten die exact het formaat van de biljetten aangeven. In de afmetingen van papiergeld is in de loop der tijd heel wat variatie geweest. Ook tegenwoordig bestaan er nog steeds geen internationale afspraken voor standaardmaten.

In het algemeen hadden de oudste bankbiljetten die per reeks werden uitgegeven meestal hetzelfde formaat. Een klassiek voorbeeld hiervan zijn de vroegere Engelse bankbiljetten. In tegenstelling tot de Belgische was dit eveneens het geval met de Nederlandse biljetten uit de vorige eeuw. Ook de biljetten met de Nederlandse maagd uit de twintiger jaren van deze eeuw hadden nog hetzelfde formaat voor verschillende coupures van ƒ 1000, f 300, ƒ 200 en ƒ 100 met een afmeting van 122 bij 215 millimeter.

Wanneer die biljetten niet alleen zo'n eenheidsformaat hadden, maar ook verder typografisch nogal op elkaar leken, was het niet moeilijk om de bedragen frauduleus te veranderen en de biljetten in waarde te verhogen. Dit was aanleiding om voor verschillende afmetingen voor onderscheiden coupures te kiezen. Een prachtig voorbeeld van progressief groter wordende formaten bij in waarde stijgende coupures binnen een serie is de zogenaamde "Nationale reeks" van België (uitgegeven vanaf 1921). Het verschil tussen het biljet van 1 frank en dat van 1000 frank bedraagt bijna 14 centimeter in de lengte en ruim 8,5 centimeter in de hoogte.

De in die tijd in zwang zijnde grote formaten hadden enkele nadelen. Afgezien van de grote productiekosten wegens de hoge papierprijzen, waren deze biljetten duur in het gebruik. Door het vele vouwen sleten ze snel. Bovendien waren de waardeaanduidingen in opgevouwen toestand nogal slecht te zien. Vooral in de Tweede Wereldoorlog werden deze relatief dure biljetten door kleinere, goedkopere exemplaren vervangen. Tegenwoordig zijn de biljetten dan ook veel kleiner.

Het eenheidsformaat wordt nog steeds toegepast voor de Amerikaanse biljetten. In andere landen gebruikt men progressief groter wordende biljetten. Soms gebeurt dit volgens een bepaald systeem, waarbij buurlanden, zoals de Bondsrepubliek en Zwitserland, verschillende vergrotingseenheden gebruiken. Soms ook is die vergroting vrij willekeurig gekozen, zoals bij de huidige Britse en Franse series.

Door automatisering van de bankbiljettenverwerking kreeg men ook wel behoefte aan series waarbij de hoogte van alle coupures gelijk is, maar de lengte per coupure verschilt. Zowel in Nederland als in België hebben alle biljetten een hoogte van 76 millimeter. De nieuwe Belgische reeks heeft een lengteverschil van 6 millimeter per coupure. Dit is ook in Nederland het geval. Een uitzondering hierop vormen het f 50-biljet (zonnebloem) en f 250-biljet1 die later aan de bestaande biljettenreeks werden toegevoegd en daardoor de afmeting van het ƒ 25-biljet respectievelijk het f 1.000-biljet kregen.

Bij alle principes is het procédé van irisdruk mogelijk. Daarbij vloeien de kleuren geleidelijk in elkaar over. Bij de serie erflaters van Oxenaar treft men zelfs een irisbalk aan.

Een speciale drukvorm, die bij bankbiljetten werd toegepast, is de zgn. "identieke druk" op de eerste reeks biljetten van de Nationale Bank naar ontwerp van Leopold Wiener. Op de kz is de afbeelding van de vz in spiegelbeeld afgedrukt, zodat men bij doorzicht één afbeelding ziet. Iets dergelijks vindt men ook bij het ƒ 20-biljet naar ontwerp van Lion Cachet. Het woord "twintig" staat op de kz in spiegelbeeld om bij doorzicht het bedoelde effect te verkrijgen: doorzichtregister.

Bij verschillende druktechnieken wordt gebruik gemaakt van een raster, bestaande uit lijnen (lijnraster) of punten (puntraster of autotype).

De diverse druktechnieken worden in opvolgende drukgangen op het papier aangebracht: eerst de onderdruk in offset, vervolgens de diepdruk en ten slotte de hoogdruk voor serieaanduiding en nummering.

Ten behoeve van de verscheidene drukgangen en de kleurendruk maakt de drukker gebruik van een register waaraan hij kan zien of de kleuren en drukgangen goed op elkaar aansluiten; drukkerskaliber. Zie ook: Orloffdruk.

G.


  • Druktechn identieke druk.jpg
  • Druktechn spiegelschr.jpg
  • Druktechnieken staalmeester kz.jpg
  • Druktechnieken staalmeester vz.jpg